Koninklijk besluit betreffende de bewapening van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, alsook de bewapening van de leden van de Diensten Enquêtes bij de Vaste Comités P en I en van het personeel van de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie., de 3 juin 2007

TITEL I. - Algemeenheden.

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :

  1. personeelslid : elke persoon bedoeld in artikel 1, 2° tot 5° van het koninklijk besluit van 26 juni 2002 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht;

  2. bewapening : alle wapens, individuele, collectieve of bijzondere, evenals de wapens bedoeld in 6°, waarmee de personeelsleden zijn uitgerust, alsook de munitie en de accessoires ervan;

  3. individuele bewapening : de bewapening die nominatief aan een personeelslid wordt toegekend;

  4. collectieve bewapening : de niet-nominatief toegekende bewapening, die tijdelijk ter beschikking van een personeelslid wordt gesteld;

  5. bijzondere bewapening : de noch individuele, noch collectieve bewapening, die noodzakelijk is voor de uitoefening van bijzondere opdrachten;

  6. neutraliserende middelen : de middelen die een product bevatten dat tijdelijk neutraliserend is, dat zowel wat de samenstelling betreft als bij het gebruik ervan onontvlambaar is en dat geen enkele blijvende lichamelijke of materiële schade veroorzaakt, alsook de accessoires ervan;

  7. Minister : de Minister van Binnenlandse Zaken.

    Art. 2. De bij dit besluit aan de Minister toegekende bevoegdheden worden, voor wat de leden van de Diensten Enquêtes van de Vaste Comités P en I betreft, respectievelijk door het Vast Comité P en het Vast Comité I uitgeoefend.

    De bevoegdheden die worden toegekend aan de in dit besluit vermelde andere overheden of ambtenaren worden, voor wat de leden van de Diensten Enquêtes van de Vaste Comités P en I en van het personeel van de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie betreft, uitgeoefend door de overheden die daartoe zijn aangewezen in de huishoudelijke reglementen van die diensten.

    TITEL II. - De bewapening.

    HOOFDSTUK I. - De bewapening.

    Art. 3. De bewapening van de politieambtenaren bevat de individuele, de collectieve en de bijzondere bewapening.

    De bewapening van de agenten van politie bestaat uitsluitend uit neutraliserende middelen.

    De bewapening van de leden van het administratief en logistiek kader bedoeld in artikel 138, § 1, 3°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, bestaat uitsluitend uit neutraliserende middelen.

    De leden van het administratief en logistiek kader belast met het onthaal bij een politiecomplex mogen uitgerust worden met een neutraliserend middel.

    Art. 4. De individuele bewapening omvat :

  8. korte vuurwapens, type halfautomatisch pistool, met een kaliber van maximaal 9 mm;

  9. rechte uitschuifbare slagwapens;

  10. neutraliserende middelen.

    Art. 5. De collectieve bewapening omvat :

  11. lange halfautomatische vuurwapens, met een kaliber van maximaal 9 mm;

  12. rechte onbuigzame of buigzame slagwapens;

  13. neutraliserende middelen.

    Art. 6. De bijzondere bewapening wordt door de Minister vastgelegd.

    Art. 7. De bewapening van de leden van de Diensten Enquêtes bij de Vaste Comités P en I wordt respectievelijk door het Vast Comité P en het Vast Comité I bepaald.

    HOOFDSTUK II. - Verwerving van de bewapening.

    Art. 8. De verwerving van de bewapening alsook de bepaling van de hoeveelheid minimale collectieve bewapening gebeuren overeenkomstig de technische normen en de door de Minister vastgelegde richtlijnen.

    Art. 9. De verwerving van de collectieve bewapening hangt, naar gelang van het geval, af van de voorafgaande machtiging van :

    - de burgemeester of het politiecollege;

    - de commissaris-generaal of zijn afgevaardigde na advies van de directeur-generaal van wie de directie of de betrokken dienst afhangt.

    Art. 10. De politieambtenaren kunnen, mits een door de Minister verleende machtiging, over bijzondere bewapening beschikken. De naar behoren gemotiveerde aanvraag moet, naar gelang van het geval, bij de Minister worden ingediend door de burgemeester of het politiecollege na advies van de korpschef of door de commissaris-generaal of zijn afgevaardigde na advies van...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT