Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de nadere regels voor het verkrijgen van een zorgtoeslag, de 7 décembre 2018

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

  1. besluit van 21 februari 2014: het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 betreffende de integrale jeugdhulp;

  2. decreet van 27 april 2018: het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid;

  3. evaluerende arts: een arts erkend door Kind en Gezin om de gevolgen van een aandoening waaruit een specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit vast te stellen;

  4. koninklijk besluit van 28 maart 2003: het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002;

  5. MDT-arts: een arts die binnen een multidisciplinair team werkt en die de gevolgen van een aandoening waaruit een specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit vaststelt;

  6. minister: de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen;

  7. multidisciplinair team: een erkend multidisciplinair team als vermeld in artikel 1, 12°, van het besluit van 21 februari 2014.

    HOOFDSTUK 2. - Wezentoeslag

    Art. 2. De afstamming op basis waarvan een wezentoeslag als vermeld in artikel 14 van het decreet van 27 april 2018, kan worden vastgesteld, wordt op een van de volgende wijzen bewezen:

  8. op basis van gegevens uit het Rijksregister;

  9. met een geboorteakte;

  10. door een gerechtelijke erkenning van het kind na het overlijden van de betrokken ouder.

    Art. 3. Het overlijden van een ouder vermeld in artikel 14 en 15 van het decreet van 27 april 2018, wordt op een van de volgende wijzen bewezen:

  11. op basis van gegevens uit het Rijksregister;

  12. aan de hand van een overlijdensakte;

  13. door een vonnis van verklaring van overlijden, als vermeld in artikel 126 van het Burgerlijk Wetboek.

    Het vermoeden van afwezigheid van minstens een van de ouders, vermeld in artikel 14 en 15 van het decreet van 27 april 2018, wordt bewezen met het vonnis tot vaststelling van het vermoeden van afwezigheid, vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek.

    Art. 4. Het recht op wezentoeslag op grond van een vonnis tot vaststelling van het vermoeden van afwezigheid als vermeld in artikel 15, § 1, eerste lid, 2° en § 2, eerste lid, 4° van het decreet van 27 april 2018, ontstaat op de datum waarop de afwezigheid wordt vastgesteld in het vonnis, of, bij gebrek daaraan, op de datum van het vonnis zelf.

    Art. 5. Het recht op wezentoeslag eindigt:

  14. bij de terugkeer van de vermoedelijk afwezige ouder, vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, de afwezig verklaarde ouder, vermeld in artikel 118 van het Burgerlijk Wetboek of de gerechtelijke overleden verklaarde ouder, vermeld in artikel 126 van het Burgerlijk Wetboek.

    Voor de terugkeer van de afwezige ouder of overleden verklaarde ouder wordt rekening gehouden met de datum van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van die ouder tenzij de datum van terugkeer die in het proces-verbaal van de gezinsinspecteur is vermeld daarvan afwijkt;

  15. op de datum van het vonnis waarin een einde wordt gemaakt aan het mandaat van gerechtelijke bewindvoerder conform artikel 117 van het Burgerlijk Wetboek.

    HOOFDSTUK 3. - Zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte

    Afdeling 1. - Gevolgen van de aandoening waaruit een specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit

    Art. 6. § 1. De gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte, vermeld in artikel 16, § 1, eerste lid van het decreet van 27 april 2018, voortvloeit, bestaan uit de volgende pijlers:

  16. pijler 1 behelst de gevolgen van de aandoening op het vlak van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind;

  17. pijler 2 behelst de gevolgen van de aandoening op het vlak van de activiteit en de participatie van het kind;

  18. pijler 3 behelst de gevolgen van de aandoening voor de familiale omgeving van het kind.

    De gevolgen vermeld in het eerste lid worden vastgesteld aan de hand van de medisch-sociale schaal die opgenomen is in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.

    § 2. In pijler 1 worden, naargelang het percentage lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind, vastgesteld conform artikel 7, op de volgende wijze punten toegekend :

  19. 0 % tot 24 % : 0 punten;

  20. 25 % tot 49 % : 1 punt;

  21. 50 % tot 65 % : 2 punten;

  22. 66 % tot 79 % : 4 punten;

  23. 80 % tot 100 % : 6 punten.

    § 3. Pijler 2 bestaat uit de volgende functionele categorieën, die onderverdeeld zijn in subcategorieën en waaraan punten worden toegekend volgens graduele criteria:

  24. leren, opleiding en sociale integratie;

  25. communicatie;

  26. mobiliteit en verplaatsing;

  27. zelfverzorging.

    Om het totaal van de punten in pijler 2 te bepalen, wordt het hoogste aantal punten dat toegekend is binnen elk van de vier functionele categorieën, vermeld in het eerste lid, samengeteld. Voor deze pijler bedraagt het maximumaantal punten 12.

    § 4. Pijler 3 bestaat uit de volgende categorieën, die onderverdeeld zijn in subcategorieën en waaraan punten worden toegekend volgens graduele criteria:

  28. opvolging van de behandeling thuis;

  29. verplaatsing voor medisch toezicht en behandeling;

  30. aanpassing van het leefmilieu en leefwijze.

    Om het totaal van de punten in pijler 3 te bepalen, wordt het hoogste aantal punten dat toegekend is binnen elk van de drie categorieën, vermeld in het eerste lid, samengeteld en wordt het aldus berekende aantal punten vermenigvuldigd met twee. Voor deze pijler bedraagt het maximumaantal punten, na vermenigvuldiging met twee, 18.

    § 5. Het eindresultaat van de vaststelling van de gevolgen van de aandoening wordt verkregen door het totale aantal punten van pijler 1 tot en met 3 op te tellen. Het bedraagt maximaal 36 punten.

    § 6. Voor de toepassing van artikel 16, § 1, eerste lid, van het decreet van 27 april 2018, worden de gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte van het kind voortvloeit, in aanmerking genomen als het kind als eindresultaat, als vermeld in paragraaf 5, minimaal 6 punten behaalt of als het kind in pijler 1, als vermeld in paragraaf 2, minimaal 4 punten behaalt.

    Art. 7. § 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

  31. lijst: de lijst van pediatrische aandoeningen, opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd;

  32. schaal: de Officiële Belgische Schaal ter Bepaling van de Graad van Invaliditeit, goedgekeurd bij het Regentbesluit van 12 februari 1946, met uitzondering van het voorwoord.

    § 2. De lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind, vermeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 1°, wordt vastgesteld aan de hand van:

  33. de lijst;

  34. de schaal.

    De lijst bevat een limitatieve opsomming van aandoeningen. De minister kan deze opsomming aanvullen.

    De schaal wordt aangewend voor alle aandoeningen of functies die niet in de lijst zijn opgenomen, alsook voor die aandoeningen van de lijst die verwijzen naar een artikel van de schaal.

    Bij de evaluatie heeft de lijst voorrang op het gebruik van de schaal. Dit betekent dat de criteria en de ongeschiktheidspercentages die sommige nummers van de lijst vermelden, imperatief worden opgevolgd.

    § 2. Voor de toepassing van de lijst en de schaal gelden de volgende regels:

  35. in geval van meervoudige ongeschiktheid wordt het totale ongeschiktheidspercentage berekend op de volgende wijze: als geen enkele van de gedeeltelijke aandoeningen een totale ongeschiktheid met zich meebrengt, wordt het ongeschiktheidspercentage volledig toegekend voor de zwaarste aandoening en wordt het voor elk van de bijkomende aandoeningen proportioneel berekend volgens de overblijvende geschiktheid. De verschillende aandoeningen worden daarvoor gerangschikt in dalende orde van het werkelijk ongeschiktheidspercentage. Die berekeningswijze wordt alleen toegepast als de gedeeltelijke aandoening verschillende ledematen of functies aantast;

  36. een rationele ramingswijze wordt toegepast als één lichaamsdeel of functie aangetast is door verschillende ongeschiktheden en als de berekening vermeld in punt 1°, tot een hoger percentage leidt dan het totale verlies van het lichaamsdeel of de functie in kwestie: het ongeschiktheidspercentage kan nooit hoger zijn dan het percentage dat voor het totale verlies van het desbetreffende lidmaat of de desbetreffende functie is vastgesteld;

  37. de lijst en de schaal zijn bindend of indicatief naargelang ze een vast percentage aanduiden dan wel ruimte laten bij de evaluatie. Ze blijven in dat laatste geval echter bindend voor de minimale en maximale percentages.

    Art. 8. Voor het kind bij wie de gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit, in aanmerking kunnen worden genomen conform artikel 6, § 6, wordt het basisbedrag, vermeld in artikel 13 van het decreet van 27 april 2018, verhoogd met een van de bedragen, vermeld in artikel 16, § 1, tweede lid van het decreet van 27 april 2018, onder de volgende voorwaarden:

  38. het kind voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 16, § 1, van het decreet van 27 april 2018;

  39. de specifieke ondersteuningsbehoefte, vermeld in artikel 16, § 1 van het decreet van 27 april 2018, is begonnen toen het kind nog rechtgevend was op gezinsbijslagen als vermeld in artikel 8, § 2, van het decreet van 27 april 2018;

  40. het kind oefent geen winstgevende activiteit uit met uitzondering van de winstgevende activiteit die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de diverse hoedanigheden van het rechtgevende kind en betreffende de vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden voor de gezinsbijslagen en de startbedragen geboorte en adoptie en de universele participatietoeslagen.

  41. het kind ontvangt geen sociale uitkering als vermeld in artikel 14 van het voormelde besluit.

    Art. 9. De zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, wordt overeenkomstig artikel 16, § 1, tweede lid, van het decreet van 27 april 2018, door de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT