Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensteneconomie, de 19 décembre 2014

HOOFDSTUK 1. - Definities

Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

  1. Adviescommissie Sociale Economie: de Adviescommissie Sociale Economie, opgericht met toepassing van hoofdstuk 8 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling;

  2. decreet van 22 november 2013: het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensteneconomie;

  3. departement: het Departement Werk en Sociale Economie van het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie;

  4. indicering op basis van ICF: het onderzoek aan de hand van een indiceringsinstrument op basis van de International Classification of Functioning, Disability and Health, referentieclassificatie van de Wereldgezondheidsorganisatie, waarbij iemand als persoon met een nood aan een kwaliteitsvolle begeleide en competentieversterkende inschakeling wordt erkend;

  5. kwaliteitsmanagementsysteem: een hulpmiddel dat het management van de lokale diensteneconomieonderneming ondersteunt bij de kwaliteitsvolle bedrijfsvoering;

  6. minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie.

    HOOFDSTUK 2. - Organisatievoorwaarden

    Afdeling 1. - Lokale diensteneconomieondernemingen

    Art. 2. § 1. Overeenkomstig artikel 4, § 1, tweede lid, 1°, van het decreet van 22 november 2013, schakelt de lokale diensteneconomieonderneming gemiddeld op jaarbasis minimaal vijf voltijds equivalente doelgroepwerknemers in.

    De minister bepaalt de methodiek die het departement hanteert voor de becijfering van de op jaarbasis gemiddeld vijf voltijdse equivalenten van de ingeschakelde doelgroepwerknemers.

    § 2. De startende lokale diensteneconomieonderneming voldoet binnen twee jaar te rekenen vanaf de datum van de toekenning van de inschakelingstrajecten aan de voorwaarde, vermeld in paragraaf 1, eerste lid.

    Art. 3. Overeenkomstig artikel 4, § 1, tweede lid, 4°, van het decreet van 22 november 2013, heeft de lokale diensteneconomieonderneming de rechtsvorm van:

  7. een vereniging zonder winstoogmerk: de vereniging, opgericht met toepassing van de bepalingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;

  8. een publiekrechtelijke rechtspersoon;

  9. een vennootschap met sociaal oogmerk: de vennootschap, opgericht met toepassing van artikel 661 van het Wetboek der Vennootschappen;

  10. een samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid als vermeld in artikel 3 van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking tussen de rechtspersonen.

    Art. 4. Als de lokale diensteneconomieonderneming andere activiteiten verricht dan de activiteiten, vermeld in artikel 9 van het decreet van 22 november 2013, richt de lokale diensteneconomieonderneming een afdeling sui generis op.

    De afdeling sui generis, vermeld in het eerste lid, voldoet minimaal aan de volgende voorwaarden:

  11. er is een specifieke verantwoordelijke voor de activiteiten in het kader van dit besluit. De lokale diensteneconomieonderneming brengt het departement op de hoogte van die verantwoordelijke persoon;

  12. de inhoudelijke en financiële activiteiten in het kader van het inschakelingstraject worden afzonderlijk geregistreerd.

    Als de lokale diensteneconomieonderneming andere niet-commerciële activiteiten uitvoert dan de activiteiten, vermeld in artikel 9 van het decreet van 22 november 2013, houdt de afzonderlijke financiële registratie een identificatie in van de afzonderlijke kostenposten. De kosten die zijn toegeschreven aan de afdeling sui generis, moeten alle variabele kosten omvatten die bij het verrichten van de activiteiten, vermeld in het voormelde decreet, zijn ontstaan en een proportioneel aandeel in de gemeenschappelijke vaste kosten van de diensten die worden gerealiseerd in het kader van het voormelde decreet.

    Als de lokale diensteneconomieonderneming andere commerciële activiteiten uitvoert, houdt de afzonderlijke financiële registratie een gescheiden boekhouding in.

    Art. 5. § 1. De lokale diensteneconomieonderneming hanteert een eigen en actief kwaliteitsbeleid dat tot doel heeft om op een systematische wijze te voorzien in kwaliteitsvolle bedrijfsvoering op het vlak van onder meer:

  13. de inschakeling, opleiding en begeleiding van doelgroepwerknemers ter bevordering van duurzame loopbanen, de doorstroom naar het normale economische circuit;

  14. het maatschappelijk verantwoord ondernemen;

  15. de maatschappelijke inbedding;

  16. de maximale transparantie met betrekking tot de inschakeling, opleiding en begeleiding van doelgroepwerknemers, het beheer van de middelen en de betrokkenheid van de interne en externe stakeholders.

    Ter uitvoering van het eerste lid moet de lokale diensteneconomieonderneming:

  17. een missie, waarden en een visie ontwikkelen;

  18. haar opdrachten en strategische doeleinden formuleren;

  19. een kwaliteitsmanagementsysteem hanteren.

    § 2. De lokale diensteneconomieonderneming garandeert bij de uitvoering van het kwaliteitsbeleid de betrokkenheid van de medewerkers en de stakeholders. De lokale diensteneconomieonderneming maakt het kwaliteitsbeleid bekend en integreert het in haar werking.

    Art. 6. De lokale diensteneconomieonderneming rapporteert jaarlijks aan de hand van een duurzaamheidsverslag over haar bedrijfsvoering. Het duurzaamheidsverslag omvat minimaal een toelichting bij:

  20. de inschakeling, de begeleiding, de opleiding, de duurzame loopbanen en doorstroom van medewerkers;

  21. de milieu-impact van de bedrijfsvoering;

  22. de maatschappelijke inbedding van de lokale diensteneconomieonderneming;

  23. de economische en financiële performantie.

    De minister bepaalt:

  24. de indicatoren en descriptoren waarover de lokale diensteneconomie minimaal rapporteert;

  25. het duurzaamheidsverslagmodel dat is gebaseerd op een of meer internationaal erkende duurzaamheidsverslagmodellen.

    De lokale diensteneconomieonderneming bezorgt het duurzaamheidsverslag jaarlijks uiterlijk op 31 juli aan zijn stakeholders en het departement.

    Art. 7. § 1. De lokale diensteneconomieonderneming onderwerpt haar bedrijfsvoering aan een zelfevaluatie.

    De zelfevaluatie, vermeld in het eerste lid, heeft minimaal betrekking op:

  26. het humanresourcebeleid met specifieke aandacht voor de inschakeling, begeleiding, de opleiding, de duurzame loopbanen en de doorstroom van doelgroepwerknemers;

  27. de sociale, economische en milieu-impacts;

  28. de klantentevredenheid, de medewerkerstevredenheid, de maatschappelijke inbedding, de partnerschappen en de sleutelresultaten;

  29. het financiële beheer van de onderneming.

    § 2. Het departement stelt een zelfevaluatietool met criteria voor de indicatoren en de descriptoren ter beschikking van de lokale diensteneconomieonderneming. De lokale diensteneconomieonderneming kan voor een of meer criteria verwijzen naar extern gevalideerde modellen. De minister legt minimaal een keer per jaar de lijst met vast met gevalideerde modellen die voor de zelfevaluatie in aanmerking komen.

    § 3. De zelfevaluatie vindt plaats binnen een cyclus van drie jaren. De lokale diensteneconomieonderneming bezorgt haar zelfevaluatie aan het departement. Binnen drie maanden na ontvangst voert het departement op basis van de risicoanalyse een screening van de zelfevaluatie uit. De risicoanalyse kan bijkomend aanleiding geven tot, in voorkomend geval:

  30. een verbeterassessment dat ter plaatse alle aandachtspunten uit de risicoanalyse toetst;

  31. een vervolgassessment dat ter plaatse de criteria valideert waarover de onderneming vooruitgang heeft gerapporteerd.

    § 4. De lokale diensteneconomieonderneming engageert zich om haar bedrijfsvoering maximaal aan te passen aan de bevindingen van de zelfevaluatie waarbij voorrang wordt verleend aan de aandachtspunten uit het assessment.

    Art. 8. Het departement organiseert ter ondersteuning van de lokale diensteneconomieonderneming uiterlijk om de negen jaar een kwaliteitsopvolging. De kwaliteitsopvolging neemt de vorm aan van een kwaliteitsassessment ter plaatse, waarbij alle criteria en subcriteria worden gevalideerd.

    De minister kan nadere voorwaarden voor het kwaliteitsassessment en de procedure bepalen.

    Art. 9. § 1. Als uit de opvolging van de kwalitatieve bedrijfsvoering, vermeld in artikel 5, blijkt dat de globale inschakeling van de doelgroepwerknemers in het gedrang komt door de economische of financiële resultaten van de lokale diensteneconomieonderneming, kan de minister, na het advies van het departement, tot managementondersteuning voor de lokale diensteneconomieonderneming bevelen.

    § 2. De managementondersteuning, vermeld in paragraaf 1, omvat een deskundig bedrijfsadvies dat specifieke, waardevolle en toekomstgerichte schriftelijke raadgevingen omvat ter verbetering van de financieel-economische situatie van de onderneming. Het bedrijfsadvies omvat:

  32. een analyse van de probleemstelling;

  33. het eigenlijk advies;

  34. de ondersteuning bij de opmaak van een schriftelijk actieplan dat voor een periode van achttien maanden een systematisch overzicht geeft van de maatregelen die de lokale diensteneconomieonderneming zal uitvoeren.

    Het actieplan, vermeld in het eerste lid, 3°, geeft meetindicatoren ter verbetering en de streefdata voor de realisatie van elke maatregel op.

    De raad van bestuur van de lokale diensteneconomieonderneming neemt kennis van het actieplan, vermeld in het eerste lid, 3°, uiterlijk negen maanden na het bevel tot managementondersteuning, en bezorgt een afschrift van de kennisgeving en het actieplan aan het departement.

    § 3. Voor de uitvoering van de managementondersteuning, vermeld in paragraaf 1, kan de lokale diensteneconomieonderneming een beroep doen op de dienstverlening van het adviesbureau, vermeld in afdeling 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie.

    Afdeling 2. - De lokale diensten

    Art. 10. § 1. De opdrachtgevende overheid die van plan is om lokale diensten toe te kennen of zichzelf daarmee te belasten, onderzoekt eerst aan de hand van een impactanalyse...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT