Besluit 2017/891 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de ondersteuningsdiensten voor activiteiten van maatschappelijk belang, waarbij afdeling 5 van hoofdstuk 4 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de insluiting van de gehandicapte persoon ten uitvoer gelegd wordt, de 1 mars 2018

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities

Artikel 1. Het besluit regelt, in toepassing van artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid bedoeld in artikel 128 ervan.

Art. 2. Voor de toepassing van onderhavig besluit wordt verstaan onder:

  1. het decreet: het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de insluiting van de gehandicapte persoon;

  2. de SPFB: de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie (Service Public Francophone bruxellois);

  3. Het Collegelid: het Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie belast met het beleid inzake Bijstand aan Personen met een Handicap;

  4. de dienst: de ondersteuningsdienst voor activiteiten van maatschappelijk belang omschreven in artikel 41 van het decreet;

  5. de vzw: de vereniging zonder winstoogmerk, bepaald in artikel 2, 13° van het decreet, die een ondersteuningsdienst voor activiteiten van maatschappelijk belang inricht;

    6 ° het NM-besluit: besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 18 oktober 2001 betreffende de toepassing van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 12 juli 2001 tot wijziging van diverse wetten betreffende de subsidies toegekend in de welzijns-, de gezondheids- en de gehandicaptensector en de sector van de socioprofessionele inschakeling;

  6. het Plan Tandem: de voorziening voor de inrichting van het einde van de loopbaan dat tot stand gebracht is door de Collectieve arbeidsovereenkomst van 23 april 2009 binnen het paritair subcomité 319.02.

    HOOFDSTUK 2. - Opdrachten

    Art. 3. De opdracht voor hulp en ondersteuning van de gehandicapte persoon bedoeld in artikel 41, 1° van het decreet wordt door de dienst door middel van de volgende acties ten uitvoer gelegd:

  7. collectieve of individuele informatie over de activiteiten van het vrijwilligerswerk die bepaald zijn in artikel 3, 1°, van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers;

  8. de hulp op maat voor de gehandicapte persoon om zijn vrijwilligersproject op te bouwen en te definiëren;

  9. de opvolging en de evaluatie tijdens de periode van de vrijwilligersovereenkomst tussen de gehandicapte persoon en de plaats van activiteit.

    Art. 4. De opdracht voor het zoeken naar aanbiedingen van activiteiten van maatschappelijk belang die voor de gehandicapte persoon toegankelijk zijn, bedoeld in artikel 41, 2° van het decreet wordt door de dienst door middel van de volgende acties ten uitvoer gelegd:

  10. de samenwerking met algemene diensten die opportuniteiten voor vrijwilligerswerk tellen en bieden;

  11. de zoektocht naar potentiële plaatsen voor vrijwilligersactiviteiten, rekening houdend met het levensproject van de gehandicapte persoon en met diens capaciteiten;

  12. het in contact brengen van de kandidaat-gehandicapte persoon met een potentiële plaats van activiteit om de wederzijdse overeenkomst te toetsen;

  13. de voorbereiding van de vrijwilligersovereenkomst met de plaats van activiteit, de aanpassing van de taken en het voorstel voor redelijke aanpassingen.

    Art. 5. De opdracht voor promotie van activiteiten van maatschappelijk belang in de samenleving bedoeld in artikel 41, 3° van het decreet wordt door de dienst door middel van de volgende acties ten uitvoer gelegd:

  14. de bewustmaking van publieke instellingen en verenigingen voor vrijwilligerswerk in een geest van insluiting van gehandicapte personen in de activiteiten die ze ontwikkelen;

  15. de telling van aanbiedingen voor vrijwilligerswerk die van publieke instellingen en verenigingen afkomstig zijn;

  16. de promotie van positieve ervaringen met vrijwilligerswerk die door de dienst ten uitvoer gelegd zijn.

    HOOFDSTUK 3. - Erkenningsnormen

    Afdeling 1. - Kwaliteitsnormen

    Art. 6. De dienst onderwerpt zich aan de evaluaties, bezoeken en controles die door de overheden georganiseerd worden en verstrekt hen ieder document dat bij de uitoefening van hun opdrachten vereist is.

    Art. 7. In naleving van de bepalingen die in artikel 74 van het decreet bepaald zijn, vermeldt ieder document dat van de dienst afkomstig is, de naam van de dienst, de naam van de vzw indien die verschillend is, het ondernemingsnummer, het adres van de activiteitenzetel, het adres van de maatschappelijke zetel indien die verschillend is, de verleende erkenning en de datum van zijn opstelling.

    Art. 8. De dienst verschaft toegang aan de gehandicapte personen tot de documenten die voor hen bestemd zijn.

    Art. 9. De dienst werkt mee aan de externe wetenschappelijke evaluatie betreffende de uitvoering van de beginselen van het decreet bedoeld in zijn artikel 103.

    Art. 10. Naast de legaal verplichte verzekeringen sluit de vzw voor de dienst de volgende verzekeringen af:

  17. voor burgerlijke aansprakelijkheid voor alle prestaties die onder haar verantwoordelijkheid verricht worden, met inbegrip van de externe samenkomsten, en voor de vrijwilligers die ze tewerkstelt;

  18. aansprakelijkheid voor de bestuurders van de vzw;

  19. brand en diefstal voor het gebouw en het meubilair.

    Afdeling 2. - Normen in verband met de infrastructuur

    Art. 11. De dienst vestigt zijn activiteitenzetel op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

    Art. 12. De dienst beschikt over lokalen waar:

  20. op de plaats van zijn activiteitenzetel de opdrachten die in de artikelen 3 tot 5 omschreven zijn, tot stand gebracht kunnen worden;

  21. een individueel gesprek met een gehandicapte persoon verzorgd kan worden die de naleving van de vertrouwelijkheid mogelijk maken.

    Art. 13. De dienst verzorgt de toegankelijkheid van zijn lokalen door rekening te houden met de specifieke kenmerken van de doelgroep die hij ontvangt.

    Afdeling 3. - ?ormen in verband met de organisatie

    Art. 14. De dienst stelt een dienstplan op. Dit plan verduidelijkt ten minste:

  22. de waarden waarop de dienstverleningsopdrachten gebaseerd zijn;

  23. de opdrachten en het doelpubliek van de dienst;

  24. het dienstenaanbod;

  25. de beschrijving van de dienst en diens werkingsregels;

  26. de methoden voor de organisatie van het werk, met de bedoeling het levensproject van de personen met een handicap te verwezenlijken;

  27. de modaliteiten voor participatie van de gehandicapte personen, bedoeld in artikel 71, 3° van het decreet;

  28. de modaliteiten voor participatie aan gemeenschapsacties, bedoeld in artikel 71, 4° van het decreet;

  29. de modaliteiten voor de verwezenlijking van een netwerk, bedoeld in artikel 71, 5° van het decreet;

  30. de evaluatiemodaliteiten van het geïndividualiseerd project van de gehandicapte personen, waarbij ze betrokken worden.

    Dit document wordt opgesteld en regelmatig herzien in overleg met de personeelsleden.

    Art. 15. De dienst beschikt over:

  31. voldoende tijdvensters om tussenkomsten aan te bieden die beantwoorden aan de verwachtingen van de gehandicapte personen;

  32. een elektronisch adres, een antwoordapparaat, een mobiele telefoon en elk aangepast communicatiemiddel dat de personen toelaat een boodschap achter te laten buiten de openingsuren van de dienst;

  33. een website die regelmatig wordt geüpdatet, die de activiteiten voorstelt die door dienst worden ontwikkeld en die toegankelijk is voor de doelgroep.

    Afdeling 4. - Normen in verband met het personeel

    Art. 16. De personeelsleden van de dienst stemmen overeen met de functies en beantwoorden aan de diplomavereisten die worden bepaald door bijlage III van het NM-besluit.

    Het multidisciplinaire karakter van het team is gegarandeerd.

    Art. 17. Iedere bezoldigde functie in de dienst is onverenigbaar met een bestuurdersmandaat binnen de vzw.

    Art. 18. Bij de eerste indienstneming van een personeelslid beschikt de dienst over een uittreksel uit het strafregister, waarvan de afgiftedatum niet meer dan drie maanden aan de indiensttredingsdatum mag voorafgaan. De dienst evalueert of het personeelslid de functie waarvoor hij zich kandidaat stelt mag uitoefenen en neemt daarbij het specifieke karakter van de begeleide personen in aanmerking.

    Art. 19. De dienst houdt een individueel dossier bij dat voor elk personeelslid toegankelijk is.

    Dit dossier bevat ten minste:

  34. de arbeidsovereenkomst die de dienst en de werknemer met elkaar bindt, met inbegrip van de latere wijzigingen hiervan;

  35. een kopie van de titels en diploma's die nuttig zijn voor de functie;

  36. de attesten die anciënniteit aantonen;

  37. het uittreksel uit het strafregister bedoeld in artikel 18;

  38. de opleidingen die door de werknemer zijn gevolgd sinds zijn aanwerving;

  39. elk document in verband met de eventuele subsidiëring van de werknemer door een andere overheid.

    Art. 20. De vrijwilligers voeren hun activiteiten uit ter ondersteuning van het personeel van de dienst.

    Een vrijwilligersovereenkomst regelt hun verhoudingen met de dienst conform de wet...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT