Koninklijk besluit houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk., de 9 mars 2007

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. Herziene Rijnvaartakte : de op 17 oktober 1868 te Mannheim ondertekend Herziene Rijnvaartakte, in de versie die van kracht is;

  2. Reglement van Onderzoek : het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, in de versie die van kracht is;

  3. Commissie voor Onderzoek : de Commissie voor Onderzoek van Rijnschepen opgericht bij toepassing van de bepalingen van het Reglement van Onderzoek;

  4. bemanningslid : eenieder die zich als schipper, stuurman, machinist, volmatroos, matroos-motordrijver, matroos, lichtmatroos of deksman aan boord van een schip bevindt;

  5. scheepvaartwegen van het Koninkrijk : de binnenwateren die in België zijn gelegen, inclusief de zeehavens;

  6. vaartuig : een schip of een drijvend werktuig;

  7. schip : een binnenschip of een zeeschip;

  8. binnenschip : een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;

  9. zeeschip : een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe is bestemd;

  10. motorschip : een schip dat is bestemd voor het vervoer van zaken en gebouwd om door middel van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen zelfstandig te varen;

  11. sleepboot : een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;

  12. sleepschip : een schip dat is bestemd voor het vervoer van zaken, gebouwd om te worden gesleept en dat :

    -niet is voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen, ofwel

    - wel is voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen, die slechts voor verplaatsing van het schip over kleine afstanden geschikt zijn;

  13. havensleepboot : een schip voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen dat voor het slepen, het duwen of het assisteren van zeeschepen is gebouwd of uitgerust;

  14. duwboot : een schip dat is gebouwd om te duwen en niet is bestemd voor zelfstandig vervoer van zaken;

  15. duwbak : een schip dat is bestemd voor het vervoer van zaken, gebouwd of geschikt gemaakt om te worden geduwd en dat,

    - niet is voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen, ofwel

    - wel is voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen, die slechts voor verplaatsing van het schip over kleine afstanden geschikt zijn, wanneer het geen deel uitmaakt van een duwstel;

  16. hecht samenstel : een duwstel of een gekoppeld samenstel;

  17. duwstel : een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide vaartuigen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en die worden aangeduid als "duwboot" of "duwboten". Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken;

  18. gekoppeld samenstel : een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte vaartuigen, waarvan er geen is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel;

  19. bunkerschip : een schip dat langszij andere schepen gaat in havens of gedurende de vaart, met als doel deze schepen te bevoorraden.

  20. rusttijd : de tijd waarin een bemanningslid geen taak verricht, noch daartoe verplicht is. De bewaking en het toezicht op een stilliggend schip worden niet beschouwd als taak in de zin van deze definitie;

  21. lengte : de grootste lengte van de scheepsromp in m, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;

  22. breedte : de grootste breedte van de scheepsromp in m, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen);

  23. Bestuur : het Directoraat-generaal Vervoer te Land

  24. Minister : de Minister die de Binnenvaart binnen zijn bevoegdheid heeft.

    Art. 2. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op :

    - vlotten;

    - schepen bestemd tot het redden van drenkelingen;

    - oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen die eigendom zijn van of in dienst bij de Overheid en die worden gebruikt voor een niet-commerciële openbare dienst;

    - schepen bestemd of gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van zaken, met een laadvermogen van minder dan 15 ton;

    - schepen niet bestemd of gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van zaken, met een waterverplaatsing van minder dan 15 m3;

    - schepen waarmee uitsluitend niet bedrijfsmatig wordt gevaren;

    - zeevissersschepen;

    - zeeschepen, niet zijnde havensleepboten.

    Art. 3. De bemanning die zich aan boord moet bevinden van schepen die de scheepvaartwegen van het Koninkrijk bevaren, dient voor alle exploitatiewijzen in overeenstemming te zijn met de voorschriften van dit besluit.

    De voor de desbetreffende exploitatiewijze en vaartijd voorgeschreven bemanning moet zich tijdens de vaart voortdurend aan boord bevinden. Het is niet toegestaan zonder de voorgeschreven bemanning te vertrekken. Elk schip waarvan de bemanning niet aan de bepalingen van dit besluit voldoet, kan worden opgehouden tot de samenstelling van de bemanning met die bepalingen overeenstemt.

    Wanneer door onvoorziene omstandigheden tijdens de vaart ten hoogste één lid van de voorgeschreven bemanning uitvalt, mogen de schepen niettemin hun reis voortzetten tot de eerstvolgende geschikte aanlegplaats in de richting waarin gevaren wordt, indien zich aan boord een persoon bevindt die houder is van één van de documenten als bedoeld in artikel 8, 7°, alsmede nog een lid van de voorgeschreven bemanning.

    De persoon die belast is met het toezicht op en de verzorging van zich aan boord bevindende kinderen jonger dan zes jaar mag geen lid van de minimum bemanning zijn, tenzij er maatregelen zijn getroffen om de veiligheid van de kinderen ook zonder voortdurend toezicht te waarborgen.

    Art. 4. De voorschriften betreffende de arbeidsbescherming zijn van toepassing.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, mogen zwangere vrouwen en kraamvrouwen geen deel uitmaken van de bemanning gedurende ten minste 14 weken, waarvan ten minste 6 weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling en 7 weken na de datum van de bevalling.

    Art. 5. Voor de toepassing van de artikelen 11, 12 en 13 dient rekening te worden gehouden met vaar- en rusttijden vervuld buiten het Koninkrijk.

    Art. 6. Als één jaar vaartijd gelden 180 effectieve vaardagen in de binnenvaart. Binnen een periode van 365 opeenvolgende dagen kunnen maximaal 180 dagen als effectieve vaardagen worden meegerekend. 250 vaardagen in de zee- of kustvaart dan wel de visserij gelden als één jaar vaartijd.

    HOOFDSTUK II. - Leden van de bemanning.

    Art. 7. De leden van de bemanning kunnen zijn : deksman, lichtmatroos (scheepsjongen), matroos, matroos-motordrijver, volmatroos, stuurman, schipper, machinist.

    Art. 8. De bekwaamheidseisen voor de leden van de bemanning zijn :

    1. voor de deksman : ten minste 16 jaar zijn;

    2. voor de lichtmatroos (scheepsjongen) : ten minste 15 jaar zijn en in het bezit zijn van een leerovereenkomst die voorziet in het bezoeken van een vakschool voor schippers of het volgen van een schriftelijke cursus die door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland is erkend en opleidt voor een gelijkwaardig diploma;

    3. voor de matroos :

  25. ten minste 17 jaar zijn en

    - met goed gevolg de in 2° genoemde opleiding hebben afgesloten, of

    - met goed gevolg een eindexamen aan een vakschool voor schippers hebben afgelegd, of

    - met goed gevolg een door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkend examen matroos hebben afgelegd, of

  26. ten minste 19 jaar zijn en een vaartijd als lid van een dekbemanning van ten minste drie jaren hebben, waarvan ten minste één jaar in de binnenvaart en twee jaren in de binnenvaart, dan wel in de zeevaart, kustvaart, of visserij vervuld zijn;

    1. voor de matroos-motordrijver :

  27. de bekwaamheid als matroos hebben en met goed gevolg een door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkend examen matroos-motordrijver hebben afgelegd, of

  28. een vaartijd hebben van ten minste één jaar als matroos op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen en elementaire kennis op het gebied van motoren bezitten;

    1. voor de volmatroos :

  29. de bekwaamheid als matroos op grond van 3°, a), hebben en een vaartijd van ten minste één jaar in deze functie in de binnenvaart hebben, of

  30. de bekwaamheid als matroos op grond van 3°, b), hebben en een vaartijd van ten minste twee jaren in deze functie in de binnenvaart hebben;

    1. voor de stuurman : een vaartijd van ten minste één jaar als volmatroos in de binnenvaart hebben of van ten minste drie jaren als matroos;

    2. voor de schipper :

  31. houder zijn van een vaarbewijs afgegeven bij toepassing van het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende het verkrijgen van vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer, of

  32. houder zijn van een vaarbewijs afgegeven bij toepassing van de richtlijn van de Raad van de Europese Unie nr. 96/50/EG van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden, of

  33. houder zijn van een groot patent afgegeven bij toepassing van het Reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten overeenkomstig de bepalingen van de Herziene Rijnvaartakte;

    1. voor de machinist :

  34. ten minste 18 jaar zijn en met goed gevolg een eindexamen hebben afgelegd voor een opleiding op het gebied van motoren en werktuigkunde, of

  35. ten minste 19 jaar zijn en een vaartijd hebben van ten minste twee jaren als matroos-motordrijver op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen.

    Art. 9. De lichamelijke geschiktheid voor het beroep dient te blijken uit een medische verklaring afgegeven op het tijdstip waarop de betrokkene voor het eerst als bemanningslid in dienst treedt volgens de modaliteiten...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT