Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Hongarije inzake politiesamenwerking en samenwerking inzake de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit., de 4 novembre 1998

Artikel 1. Gebieden waarop wordt samengewerkt.

  1. Iedere Verdragsluitende Partij verbindt zich ertoe om, overeenkomstig haar nationaal recht, aan de andere Partij de meest ruime samenwerking te bieden op het stuk van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit, daaronder begrepen mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen, conform de regels gesteld en onder de voorwaarden vastgesteld in dit Verdrag.

  2. Voor de toepassing van het eerste lid werken de Verdragsluitende Partijen bij voorrang samen ter voorkoming, vervolging en bestrijding van inzonderheid de volgende zware misdrijven :

    - misdrijven tegen het leven, de lichamelijke integriteit en de gezondheid van personen;

    - misdrijven in verband met de productie van en de sluikhandel in verdovende middelen, psychotrope stoffen en precursoren;

    - illegale migratie;

    - proxenetisme, mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen;

    - chantage, daaronder begrepen afpersing van geld met het oog op bescherming;

    - diefstal van, illegale handel en sluikhandel in wapens, munitie en explosieven;

    - diefstal van, illegale handel en sluikhandel in radioactief materiaal, kernmateriaal en andere gevaarlijke stoffen;

    - vervalsing van geld, waardepapieren en documenten;

    - witwassen van geld;

    - misdrijven tegen goederen, in het bijzonder diefstal van en sluikhandel in kunstwerken, historische voorwerpen en goederen welke tot het cultureel patrimonium behoren;

    - diefstal van en sluikhandel in motorvoertuigen.

  3. De samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen heeft eveneens betrekking op :

    - de opsporing van verdwenen personen en hulp bij de identificatie van niet-geÔdentificeerde lijken;

    - de opsporing op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij van voorwerpen gestolen, verdwenen of verduisterd op het grondgebied van de andere Partij.

    Art. 2. Middelen van samenwerking.

    Overeenkomstig hun nationaal recht werken de Verdragsluitende Partijen samen op de in artikel 1 van dit Verdrag omschreven gebieden en zulks op de volgende wijze :

    1. uitwisseling van gegevens, inzonderheid gegevens over personen die betrokken zijn bij de georganiseerde criminaliteit, over banden tussen de daders van misdrijven, over de structuur van de organisaties en de groepen van misdadigers, over het typische gedrag van de daders van misdrijven en van de groepen van misdadigers, over de feiten en meer in het bijzonder over de datum en de plaats van het misdrijf en over de gebruikte methodes, over de aangevallen gebouwen, over de bijzondere omstandigheden alsmede over de strafrechtelijke bepalingen die zijn overtreden en over de genomen maatregelen;

    2. bijstand ter fine van de bestrijding van de strafbare feiten bedoeld in artikel 1, voor zover het verzoek of de uitvoering ervan krachtens het nationale recht van de aangezochte Verdragsluitende Partij niet zijn voorbehouden aan de gerechtelijke autoriteiten en het verzoek of de uitvoering ervan niet de toepassing van dwangmiddelen door de aangezochte Verdragsluitende Partij onderstelt;

    3. voorbereiding van de uitvoering van verzoeken tot rechtshulp in strafzaken.

    Art. 3. Uitwisseling van gegevens.

  4. De Verdragsluitende Partijen voorzien in een nauwe en voortdurende samenwerking en wisselen inzonderheid alle relevante en belangrijke gegevens uit.

  5. Deze samenwerking kan de vorm aannemen van permanent contact via verbindingsofficieren of attachÈs, hierna " verbindingsofficieren " genoemd, die door de daartoe bevoegde Minister(s) in iedere Verdragsluitende Partij worden aangewezen.

    Art. 4. Iedere Verdragsluitende Partij kan overeenkomstig het nationale recht en zonder een daartoe strekkend verzoek, aan de betrokken Verdragsluitende Partij gegevens meedelen die voor laatstgenoemde belangrijk kunnen zijn met het oog op de bijstand ter voorkoming en bestrijding van de misdrijven bedoeld in artikel 1 van dit Verdrag of ter voorkoming van andere bedreigingen van de openbare orde en de openbare veiligheid.

    Art. 5. Ieder gegeven verstrekt en ieder bewijs geleverd door een Verdragsluitende Partij krachtens dit Verdrag kan door de andere Verdragsluitende Partij in het kader van procedures die ressorteren onder de bevoegdheid van de gerechtelijke autoriteiten enkel worden gebruikt nadat krachtens de geldende internationale bepalingen een verzoek om rechtshulp is ingediend.

    Art. 6. 1. De in artikel 12 van dit Verdrag omschreven bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen werken overeenkomstig hun nationaal recht en in het kader van hun opdrachten en bevoegdheden op operationele wijze samen. De verzoeken om bijstand en de antwoorden op die verzoeken, alsmede alle andere informatie worden schriftelijk overgezonden.

  6. Indien het onmogelijk is om het verzoek tijdig in te dienen door toedoen van de in artikel 12 bedoelde centrale organen, kan het bij wijze van uitzondering en enkel in dringende gevallen, door de territoriaal bevoegde plaatselijke autoriteit van de verzoekende Verdragsluitende Partij rechtstreeks worden toegezonden aan de territoriaal bevoegde plaatselijke autoriteit van de aangezochte Partij en kan...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT