1 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

De wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten regelt de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten, het aanbieden van bank- en beleggingsdiensten door gereglementeerde ondernemingen als gedefinieerd in de wet, de informatie die aan het publiek dient te worden verstrekt bij de uitoefening van die werkzaamheden, alsook het toezicht door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (hierna CBFA) op de naleving van de bepalingen van de wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen. De wet heeft meer in het bijzonder een statuut ingevoerd voor de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten.

De wet van 22 maart 2006 machtigt de Koning om de technische aspecten van dit wettelijk statuut en van het toezicht op de naleving ervan nader te bepalen. Het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit beoogt de tenuitvoerlegging van diverse bepalingen van de wet.

De artikelen 2 tot en met 6 van het ontwerp van koninklijk besluit leggen, met toepassing van artikel 7, § 1, tweede lid, van de wet, de procedure vast die de kandidaten moeten volgen voor hun aanvraag tot inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten dat door de CBFA wordt bijgehouden. De kandidaten dienen hun aanvraag in, samen met een dossier dat verschilt naargelang de kandidaat een natuurlijke persoon is (geregeld bij artikel 3 van het ontwerp), een rechtspersoon (geregeld bij artikel 4 van het ontwerp), of een centrale instelling die een collectieve aanvraag tot inschrijving indient (geregeld bij artikel 5 van het ontwerp). Het dossier dient de stukken te bevatten waaruit blijkt dat de kandidaat voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden. Eenmaal ingeschreven moet de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten ook aantonen dat hij aan de inschrijvingsvoorwaarden blijft voldoen gedurende de periode dat hij in het register is ingeschreven. Daartoe legt artikel 6 van het ontwerp de tussenpersoon verplichtingen op tot periodieke voorlegging van de relevante bewijsstukken aan de CBFA (artikel 6, paragrafen 2 en 3).

De artikelen 8 en 9 van de wet sommen de vereisten op waaraan moet worden voldaan om in het register van de tussenpersonen te kunnen worden ingeschreven. Artikel 8, tweede lid, van de wet kent de Koning de bevoegdheid toe om de vorm en de inhoud te bepalen van de vereisten inzake beroepskennis, financiële draagkracht en dekking van beroepsaansprakelijkheid. De artikelen 7 tot en met 12 van het ontwerp van koninklijk besluit leggen deze bepalingen ten uitvoer.

Artikel 7 van het ontwerp van koninklijk besluit bepaalt de diploma- en andere beroepskennisvereisten waaraan tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten moeten beantwoorden. Met diploma wordt eveneens bedoeld, de getuigschriften en attesten waaruit de voldoende kennis blijkt. Het vereiste aantal studiepunten waarvan sprake in dit artikel is bepaald ervan uitgaande dat één studiepunt minimum 24 uren studie omvat. De financiële markten worden gekenmerkt door een zeer snelle evolutie en de financiële producten worden steeds complexer. Het ontwerp voorziet daarom in de verplichting voor de tussenpersonen tot regelmatige bijscholing van hun kennis en geeft de CBFA de bevoegdheid om de vereisten inzake technische kennis en praktische ervaring nader te omschrijven, gespecialiseerde cursussen te erkennen, en bij reglement regels vast te stellen waaraan examens moeten voldoen.

Artikel 8 van het ontwerp van koninklijk besluit bepaalt de kennisvereisten die van toepassing zijn op de werknemers van gereglementeerde ondernemingen en van tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, die met het publiek in contact staan. Overeenkomstig artikel 16 van het ontwerp beschikken de betrokken ondernemingen en tussenpersonen over twee jaar vanaf de inwerkingtreding van dit besluit om zich aan deze verplichting te conformeren. Met de bepaling van artikel 8 van het ontwerp wordt artikel 13 van de wet ten uitvoer gelegd.

Artikelen 9 en 10 van het ontwerp van koninklijk besluit bepalen wat moet worden verstaan onder een voldoende financiële draagkracht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, van de wet. Agenten in bank- en beleggingsdiensten zijn vrijgesteld van de verplichtingen inzake voldoende financiële draagkracht, gezien zij krachtens artikel 10, § 4, van de wet handelen onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van hun principaal. Het risico ligt dus bij de principaal. De diverse wetgevingen die het prudentieel statuut regelen van gereglementeerde ondernemingen voorzien in solvabiliteitsverplichtingen ter dekking van de risico's die deze ondernemingen lopen. Deze solvabiliteitsregels voorzien, in beginsel, in de mogelijkheid voor de CBFA om aanvullende solvabiliteitsverplichtingen op te leggen ter dekking van additionele specifiek instellinggebonden risico's. De verantwoordelijkheid van een principaal voor zijn agent kan in bepaalde omstandigheden een dergelijk additioneel risico uitmaken. Voor de makelaars in bank- en beleggingsdiensten voorziet het ontwerp van koninklijk besluit dat de waarborg- of borgstellingsverbintenis die hun financiële draagkracht moet garanderen niet minder mag bedragen dan 250 000 euro. Dit bedrag stemt overeen met het minimum aanvangskapitaal voor beleggingsondernemingen die geen transacties met financiële instrumenten voor eigen rekening verrichten, als bedoeld bij artikel 58, § 1, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs.

De artikelen 11 en 12 van het ontwerp van koninklijk besluit regelen de voorwaarden waaraan de beroepsaansprakelijkheidsverzekering moet voldoen, die de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten moeten aangaan.

De artikelen 13 tot en met 16 van het ontwerp van koninklijk besluit, tenslotte, bevatten diverse overgangsbepalingen. Artikelen 13 en 14 van het ontwerp leggen artikel 24 van de wet ten uitvoer. De overgangsbepalingen ingevoerd door artikel 15 van het ontwerp worden genomen met toepassing van artikel 8, tweede lid, 1°, van de wet, dat bepaalt dat de Koning in overgangsmaatregelen kan voorzien met betrekking tot de vereisten bedoeld bij het eerste lid, 1°, 2° en 5°, van dat artikel.

Ik heb de eer te zijn,

Sire,

van Uwe Majesteit,

de zeer eerbiedige

en zeer getrouwe dienaar,

De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën,

  1. REYNDERS

    1 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten

    ALBERT II, Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

    Gelet op de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT