29 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot bepaling van de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête zoals bepaald door de artikelen 8, derde lid, 17, § 1, tweede lid, 33, § 2 en 88, § 4, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het..., de 29 janvier 2007

HOOFDSTUK I. - Definities.

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. wet : de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten;

  2. opdrachtgever : de minister of zijn gemachtigde, het openbaar ministerie of de directeur;

  3. justitieassistent : een ambtenaar van het directoraat-generaal Justitiehuizen van de FOD Justitie van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de veroordeelde en/of van het mogelijk opvangmilieu;

  4. beknopt voorlichtingsrapport : het beknopt voorlichtingsrapport is een rapport waarin de justitieassistent of een ambtenaar van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht antwoordt op en verslag uitbrengt over een specifieke vraag van de opdrachtgever in verband met een onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit;

    Dit rapport omvat alleen de pertinente elementen die van aard zijn de opdrachtgever in te lichten omtrent zijn specifieke vraag.

  5. maatschappelijke enquête : de maatschappelijke enquête is een enquête waarmee de justitieassistent of een ambtenaar van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht de maatschappelijke context in kaart brengt waarbinnen de veroordeelde moet functioneren ingeval een onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit wordt toegekend.

    Deze enquête omvat alleen de pertinente elementen die van aard zijn de opdrachtgever in te lichten in functie van de onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit.

    HOOFDSTUK II. - Bepalingen ten aanzien van de opdrachtgever.

    Art. 2. De opdrachtgever bepaalt in functie van de informatie die hij noodzakelijk acht voor het geven van zijn advies of hij de opdracht geeft tot het opstellen van een beknopt voorlichtingsrapport of het houden van een maatschappelijke enquête.

    Art. 3. Met het oog op het naleven van de termijnen zoals bepaald door de wet, moet de opdrachtgever de opdracht tot een beknopt voorlichtingsrapport of een maatschappelijke enquête via de snelste, schriftelijke communicatiemiddelen ter kennis brengen van het bevoegde justitiehuis of van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht.

    HOOFDSTUK III. - Bepalingen ten aanzien van de justitieassistent.

    Art. 4. De opdracht van de justitieassistent of de ambtenaar van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht in het kader van een beknopt voorlichtingsrapport of een maatschappelijke enquête bestaat erin informatie te verzamelen om de opdrachtgever te helpen bij het nemen van een beslissing. Daartoe onderzoekt hij, afhankelijk van de doelstellingen van de voorgenomen modaliteit, de bij de veroordeelde en/of het opvangmilieu ingewonnen elementen in functie van de onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit. Het betreft :

    - een beschrijving van de elementen ter verklaring van het verzoek van de veroordeelde om een bepaalde modaliteit te genieten;

    - een evaluatie van de feitelijke omstandigheden en het kader waarbinnen de modaliteit zou plaatsvinden.

    Art. 5. De personen die het voorwerp uitmaken van een beknopt voorlichtingsrapport of een maatschappelijke enquête worden gehoord teneinde hun visie ten aanzien van de onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit kenbaar te maken. De justitieassistent of de ambtenaar van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht neemt deze elementen op het in het beknopt voorlichtingsrapport of in de maatschappelijke enquête.

    HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.

    Art. 6. Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2007. De bepalingen van dit besluit treden wat de artikelen 33, § 2, en 88, § 4, van de wet betreft evenwel in werking de dag waarop deze wettelijke bepalingen overeenkomstig artikel 109 van de wet in werking treden.

    Art. 7. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

    Gegeven te Brussel, 29 januari 2007.

    ALBERT

    Van Koningswege :

    De Minister van Justitie,

    Mevr. L. ONKELINX.

    Aanhef

    ALBERT II, Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

    Gelet op de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT