29 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot bepaling van de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête zoals bepaald door de artikelen 8, derde lid, 17, § 1, tweede lid, 33, § 2 en 88, § 4, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het koninklijk besluit dat ik U ter ondertekening voorleg, beoogt uitvoering te geven aan de artikelen 8, derde lid, 17, § 1, tweede lid, 33, § 2 en 88, § 4, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.

Deze bepalingen betreffen de inhoud van het beknopt voorlichtingsverslag en de maatschappelijke enquête om dewelke kan worden verzocht in het kader van de toekenningsprocedure van bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten teneinde goed geïnformeerde en gestoffeerde adviezen te kunnen geven en beslissingen te kunnen nemen.

Voorliggend koninklijk besluit bepaalt de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête.

Overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, is de ontworpen tekst voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën en voor akkoord aan de Minister van Begroting.

Tevens is het ontwerp aan de Raad van State voorgelegd voor advies binnen een termijn van vijf dagen. Gevolggevend aan het advies van de Raad van State worden de letterlijke bewoordingen uit de brief aan de Raad van State met betrekking tot de dringende noodzakelijkheid overgenomen in de aanhef.

Toelichting bij de artikelen

Het eerste artikel omvat een definitie van bewoordingen die veelvuldig in het koninklijk besluit voorkomen.

Het advies van de Raad van State is gevolgd wat de vermelding van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht onder de punten 4° en 5° van dit artikel betreft.

Aan de opmerking van de Raad van State over de te restrictieve formulering van de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijk enquête wat artikel 17, § 1, tweede lid, van de wet van 17 mei 2006 en artikel 4 van dit koninklijk besluit betreft, is geen gevolg gegeven. Er wordt immers duidelijk gesteld dat de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête verband moet houden met de onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit. In casu wordt ambtshalve rekening gehouden met het vermelde in artikel 17, § 1, tweede lid, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de onderbreking van de strafuitvoering aangezien de onderbreking enkel om de genoemde redenen kan worden toegekend.

Voor het overige wordt verwezen naar de definities van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten die overeenkomstig het artikel 2 ook van toepassing zijn op de uitvoeringsbesluiten.

In een tweede hoofdstuk worden in de artikelen 2 en 3 een aantal algemene bepalingen gegeven die van toepassing zijn op de mogelijke opdrachtgevers, ongeacht de strafuitvoeringsmodaliteit.

Zo bepaalt het tweede artikel dat het aan de opdrachtgever zelf is om, geval per geval, na te gaan welke informatie hij noodzakelijk acht om zijn advies op een goed geïnformeerde en gestoffeerde wijze te kunnen geven en in functie daarvan te appreciëren of hij de opdracht geeft tot het opstellen van beknopt voorlichtingsrapport of het houden van een maatschappelijke enquête.

Zo zou in een bepaald geval kunnen blijken dat het antwoord op een punctuele vraag volstaat om een gestoffeerd advies te geven. Rekening houdend met de uitgebreidere werklast die een maatschappelijke enquête vraagt, kan in dergelijk geval de opdracht worden beperkt tot een punctuele vraag.

Het spreekt voor zich dat de vraagstelling in het kader van een beknopt voorlichtingsrapport beperkt moet blijven opdat deze niet op indirecte wijze zou verworden tot een maatschappelijke enquête.

Voor wat het artikel 3 betreft, spreekt het voor zich dat de naleving van de termijnen van het uiterste belang is. Aangezien de termijnen zoals bepaald door de wet van 17 mei 2006 verlopen volgens een zeer strak tijdschema, waarin dan bovenop ook de tijd moet worden gevonden voor een beknopt voorlichtingsrapport of een maatschappelijke enquête, spreekt het voor zich dat het in ieders belang is dat de opdrachtgever via de snelst mogelijke weg zijn opdracht ter kennis brengt van het bevoegde...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT