17 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij aan de Katholieke Universiteit Leuven mededeling van informatiegegevens uit het Rijksregister van de natuurlijke personen wordt verleend in het kader van het onderzoek naar de beeldvorming en de houding van de Belgen tegenover nieuwe migranten

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe mededeling van informatiegegevens uit het Rijksregister aan de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.L.) te verlenen in het kader van een onderzoek naar de beeldvorming en de houding van de Belgen tegenover nieuwe migranten.

De rechtsgrond van het ontwerp van besluit wordt gevormd door artikel 5, tweede lid, b), van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Het onderzoek naar de beeldvorming en de houding van de Belgen tegenover nieuwe migranten kadert in een meerjarig onderzoeksprogramma over actuele problemen met betrekking tot de Sociale Cohesie (onderzoeksovereenkomst nr. SO/01/002) dat gebeurt in opdracht van de Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden.

Het wordt uitgevoerd door de onderzoeksgroep van het Hoger Instituut voor de Arbeid, in samenwerking met en inhoudelijk methodologisch ondersteund door de afdeling dataverzameling en analyse van het departement Sociologie en de onderzoeksgroep voor stress, gezondheid en welzijn van het departement Psychologie van de Katholieke Universiteit Leuven.

Het doel van het onderzoek is een beeld te schetsen van de gehele bevolking, zowel wat betreft de beeldvorming ten aanzien van de groep nieuwe migranten als ten aanzien van het gevoerde beleid. De finaliteit van de aangemaakte gegevensbestanden is de aanmaak van een gegevensbestand ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek.

Sinds 1989 is in België permanent onderzoek verricht naar de houding van de Belgische bevolking tegenover etnische minderheden. Dit gebeurde vooral in het kader van het Centrum voor Dataverzameling en Analyse/ISPO en dit resulteerde in tientallen nationale en internationale publicaties. De onderzoeksgroepen die het huidige gezamenlijk voorstel indienen, werken in het kader van een wetenschappelijke onderzoeksgemeenschap (FWO) reeds geruime tijd samen rond dit thema. Dit onderzoek sluit aan bij het onderzoek in het buitenland, met onder meer de onderzoeksgroep van P. Scheepers (K.U.Nijmegen), bij de talrijke Europese onderzoeksgroepen die betrokken zijn bij het vergelijkend onderzoek naar politieke opvattingen en waarden. De onderzoekers hebben momenteel een goed zicht op de spreiding van, de evolutie in, en de verklaring van de houding tegenover de zogenaamde immigranten die zich als gastarbeiders enkele decennia geleden gevestigd hebben (vooral Marokkanen en Turken). Tal van aspecten werden reeds onderzocht, waaronder de relatie met extreem rechts als gegevens echter over de zogenaamde nieuwe migranten (asielzoekers, illegalen,...) ontbreken vrijwel volledig. Toch komen deze steeds meer in de publieke belangstelling, al blijft hun totale aantal eerder bescheiden vergeleken met de totale migratie. Maar zelfs al betreft het geen erg grote aantallen, zij kunnen gepercipieerd worden als een omvangrijke groep, zeker in gebieden waar zij geconcentreerd leven. Het aantal personen dat via de asielprocedure een wettige verblijfstitel probeert te bekomen in een van de Europese mogendheden neemt toe, maar ook het aantal clandestiene migranten. Door het stijgend aantal asielzoekers, hun opname in open en gesloten centra op initiatief van de overheid, de toenemende toevloed van illegale migranten en de grote mediabelangstelling hiervoor, de regularisaties en de geplande uitwijzingen zijn de zogenaamde nieuwe migranten vrijwel niet uit het nieuws en uit de belangstelling weg te branden. Dit lijkt gepaard te gaan met eenvrij uitgesproken beeldvorming. Men zou er kunnen van uitgaan dat xenofobie algemeen (diffuus) is, en dat de spreiding en verklaring voor de houding tegenover deze nieuwe migranten niet verschilt van wat we weten uit vroeger onderzoek. Zeker is dat echter niet. Er stellen zich waarschijnlijk bijzondere problemen bijvoorbeeld naar aanleiding van het (tijdelijk) opvangen van grote groepen van deze mensen in centra voor asielzoekers, of omwille van de verschillende etnische afkomst, leeftijdsstructuur en gezinssituatie. Met uitzondering van summiere informatie in de Eurobarometer van 1997 ontbreekt zulke informatie volledig wat België aangaat. Bijgevolg is het nodig om met het oog op het te voeren beleid een goed zicht te krijgen op de specificiteit in de beeldvorming van de Belgische bevolking.

In het kader van dit onderzoek wordt een toevalssteekproef getrokken van 6 000 Belgen die zullen ondervraagd worden over hun houding tegenover asielzoekers. In de bevraging wordt gepeild naar zowel persoonsvariabelen (kennis van de problematiek, wijze kennisverwerving, betrokkenheid, sociale positie en andere profielkenmerken) als naar contextvariabelen (welk type gemeente, aanwezigheid asielcentra, aanwezigheid asielzoekers) en intermediaire variabelen (wijze waarop het beleid in de gemeente vorm gekregen heeft). Er dient onderzocht te worden welke beelden leven in de bevolking en met welke sociale kenmerken en contextkenmerken deze beelden samenhangen.

De onderzoeksvragen die zullen worden gesteld zijn de volgende :

- in hoeverre worden diverse types van migranten gepercipieerd en in hoeverre zijn deze beelden specifiek of diffuus ?

- welke problemen worden geassocieerd met deze nieuwe migranten ?

- wat is het effect van een langdurige aanwezigheid van opvangcentra op de beelden en houdingen bij de lokale bevolking ?

- zit er een evolutie in die houding ?

- welke rol spelen de media in de beeldvorming ?

- welke is het effect van de beleidsmaatregelen die werden genomen in gemeenten waar centra werden ingepland ?

De opdracht van het onderzoek omvat de bevraging van 3 000 respondenten, waarvoor er 6 000 vragenlijsten verspreid dienen te worden. Daartoe is het nodig om een steekproef te trekken van een 6 000 eenheden (reserves inbegrepen) met het oog op het bereiken van een representativiteit als gevolg van de weigeringen. Een bevraging die niet volgens de voorgestelde methode verloopt, heeft tot 20 procentpunten meer non-respons, en dit leidt tot meer onbetrouwbare resultaten. Door een minimale informatie uit het Rijksregister kan een doorgedreven analyse van de non-respons uitgevoerd worden en kunnen de mogelijke effecten ervan ingeschat worden (zie diverse internationale publicaties van Loosvelt en Carton die tot het Centrum voor Dataverzameling en Analyse behoren).

Om de steekproef op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te kunnen samenstellen vraagt de onderzoeksgroep de mededeling van de informatiegegevens opgesomd in artikel 3, eerste lid, 1°, 2° (beperkt tot de geboortedatum), 3° en 5°, van de organieke...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT