10 APRIL 2014. - Koninklijk besluit houdende toekenning van het recht op ouderschapsverlof en verlof voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid aan bepaalde werknemers

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, artikel 7, § 1, derde lid, l) ingevoegd bij de wet van 22 januari 1985, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, en laatste lid;

Gelet op de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikelen 100, derde lid, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, 26 maart 1999 en 30 december 2001, 102, § 2, gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999 en 30 december 2001, en 105, gewijzigd bij de wet van 30 december 2009;

Gelet op de regelgevingsimpactanalyse, uitgevoerd overeenkomstig artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 augustus 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 23 december 2013;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 7 november 2013;

Gelet op advies nr. 55.533/1 van de Raad van State, gegeven op 28 maart 2014 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Werk en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en werknemers die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst en die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Afdeling 2. - Recht op ouderschapsverlof en verlof voor medische bijstand

Onderafdeling 1. - Ouderschapsverlof

Art. 2. Deze onderafdeling is van toepassing op de werknemers die niet vallen onder de toepassing van een regelgeving die hem een recht op verlof toekent om voor zijn kind te zorgen.

Art. 3. § 1. Om voor zijn kind te zorgen, heeft de werknemer recht om :

- hetzij gedurende een periode van vier maanden de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst te schorsen, zoals bedoeld in artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in maanden;

- hetzij gedurende een periode van acht maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een halftijdse vermindering, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer de werknemer tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;

- hetzij gedurende een periode van twintig maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één vijfde, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer de werknemer tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.

§ 2. De werknemer heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in paragraaf 1. Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand volledige schorsing van de arbeidsprestaties gelijk is aan twee maanden halftijdse vermindering en gelijk is aan vijf maanden vermindering met één vijfde.

Art. 4. § 1. De werknemer heeft recht op het bij artikel 3 bedoelde ouderschapsverlof :

- naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;

- in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt.

Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op eenentwintig jaar.

§ 2. Aan de voorwaarden van de twaalfde en de eenentwintigste verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.

De twaalfde of eenentwintigste verjaardag mag bovendien worden overschreden wanneer het verlof op verzoek van de werkgever wordt uitgesteld en voor zover de schriftelijke kennisgeving is gebeurd overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.

§ 3. De werknemer die reeds zijn recht op ouderschapsverlof voor het betrokken kind heeft uitgeput in toepassing van een andere regelgeving, komt voor hetzelfde kind niet meer in aanmerking voor de bepalingen van dit artikel.

Art. 5. Om recht te hebben op ouderschapsverlof moet de werknemer gedurende de vijftien maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 7, twaalf maanden door een arbeidsovereenkomst verbonden zijn geweest met de werkgever die hem tewerkstelt.

Art. 6. De werknemer verstrekt uiterlijk op het moment waarop het ouderschapsverlof ingaat, het of de documenten tot staving van de gebeurtenis die overeenkomstig artikel 4 het recht op ouderschapsverlof doet ontstaan.

Art. 7. § 1. De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op ouderschapsverlof, doet zijn aanvraag overeenkomstig de volgende bepalingen :

  1. de werknemer brengt ten minste twee maanden en ten hoogste drie maanden op voorhand zijn werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte; die termijn kan in overleg tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort;

  2. de kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de werkgever;

  3. het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof.

    Per aanvraag kan slechts één aaneengesloten periode van ouderschapsverlof worden gevraagd.

    § 2. Tenzij anders wordt bepaald, moet aan alle voorwaarden in het kader van dit besluit zijn voldaan op het moment waarop het ouderschapsverlof ingaat.

    Art. 8. § 1. Binnen een maand na de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 7, kan de werkgever schriftelijk de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof uitstellen om gerechtvaardigde redenen in verband met het functioneren van de onderneming.

    § 2. Het bepaalde in paragraaf 1 is van toepassing onverminderd het recht op...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT