11 JULI 2002. - Koninklijk besluit houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 4 juni 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 5 juni 2002;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, die de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum vervangt, in het belang van de door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn geholpen personen zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 oktober 2002 in werking moet treden; dat het van fundamenteel belang is dat, in het kader van het beleid tot integratie van de door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn geholpen personen, de gerechtigden op maatschappelijke integratie zo snel mogelijk zouden kunnen genieten van de nieuwe inschakelingsmaatregelen, onder meer wat betreft de verruiming van het toepassingsgebied van de wet, de nieuwe categorieën van gerechtigden, het recht op arbeid en de juridische bescherming die aan deze nieuwe rechten gekoppeld is; dat deze uitvoeringsmaatregelen nodig zijn en niet kunnen los gezien worden van het daadwerkelijk nastreven van de doelstellingen van de wetgever ten opzichte van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; dat de openbare centra voor maatschappelijk welzijn overigens zo snel mogelijk moeten ingelicht worden over de inhoud van deze nieuwe maatregelen die ze ten aanzien van de betrokken doelgroep zullen moeten toepassen; dat de openbare centra voor maatschappelijk welzijn dan ook dringend het nodige moeten kunnen doen om deze nieuwe maatregelen op te nemen in hun informaticaprogramma's voor de toekenning van de daaraan verbonden toelagen van de federale Staat; dat dit besluit dringend en onverwijld moet worden aangenomen;

Gelet op het advies nr. 33.622/3 van de Raad van State, gegeven op 20 juni 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. wet : de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;

  2. minister : de minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie;

  3. centrum : het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;

  4. aanvrager : de persoon die het recht op maatschappelijke integratie heeft aangevraagd of wiens recht op maatschappelijke integratie op initiatief van het centrum wordt onderzocht.

    Art. 2. Wordt geacht zijn werkelijke verblijfplaats in België te hebben in de zin van artikel 3, 1°, van de wet, degene die gewoonlijk en bestendig op het grondgebied van het Koninkrijk verblijft, zelfs als hij niet over een woonst beschikt of niet is ingeschreven in de bevolkingsregisters bedoeld in artikel 1, § 1, 1°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, voorzover hij op het grondgebied van het Rijk mag verblijven.

    HOOFDSTUK II. - Toekenningsprocedure

    Afdeling 1. - Aanvraag

    Art. 3. Onder dienstige inlichtingen in de zin van artikel 17 van de wet worden de volgende inlichtingen verstaan :

  5. de voorwaarden om gerechtigd te zijn op het leefloon, al dan niet gepaard gaand met een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie, en op de maatschappelijke integratie door tewerkstelling, alsook de voorwaarden om dit recht te behouden;

  6. de wettelijke voorwaarden waarbinnen het centrum het leefloon kan terugvorderen van de aanvrager en zijn onderhoudsplichtigen;

  7. het bedrag waarop betrokkene zal gerechtigd zijn, alsook de elementen die in aanmerking worden genomen om dit bedrag vast te stellen;

  8. in voorkomend geval, de draagwijdte van het contract inzake het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie;

  9. de rechtsmiddelen tegen de beslissingen van het centrum;

  10. de bij artikel 6, § 3, van de wet voorziene rechten van de aanvrager, wanneer het centrum met hem onderhandelt over een arbeidsovereenkomst of een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie;

  11. de gebeurlijke veranderingen in de situatie van de betrokkene die een weerslag hebben op zijn hoedanigheid van rechthebbende of op het toegekende bedrag en die aan het centrum moeten worden gemeld overeenkomstig artikel 22, § 1, tweede lid, van de wet.

    Deze inlichtingen worden schriftelijk verstrekt op basis van de toepasselijke reglementering, en mondeling wat 4° betreft.

    Art. 4. Het centrum is ertoe gehouden de mondelinge aanvragen tijdens zitdagen, op welbepaalde dagen en minstens tweemaal per week, in ontvangst te nemen.

    Een bericht wordt op een zichtbare en blijvende wijze aangebracht in het centrum en op de plaats voorbehouden voor de officiële bekendmakingen van het gemeentebestuur; dit bericht vermeldt het lokaal waar en de dagen en uren waarop de belanghebbenden zich kunnen aanbieden.

    Afdeling 2. - Onderzoek

    Art. 5. De personen bedoeld in artikel 19, § 1, tweede lid, van de wet moeten houder zijn van het diploma van maatschappelijk assistent, van gegradueerde verpleger gespecialiseerd in gemeenschapsgezondheid of van sociaal verpleger, erkend door de Gemeenschappen.

    Art. 6. § 1. Iedere aanvraag wordt onderzocht op basis van een vooraf opgemaakt formulier, dat behoorlijk moet worden ingevuld en dat de volgende gegevens bevat :

  12. alle inlichtingen betreffende de identiteit en de materiële en sociale toestand van de betrokkene, alsook van iedere persoon met wie hij samenwoont, nodig voor de toepassing van artikel 34, §§ 1 en 2;

  13. de aangifte van bestaansmiddelen;

  14. de vermelding van het centrum of de centra die ten aanzien van de aanvrager reeds toepassing gemaakt hebben van de bepalingen van artikelen 9 en 14, § 3, van de wet en van artikel 35, § 1;

  15. de door de aanvrager aan het centrum gegeven machtiging om alle inlichtingen en verklaringen na te zien bij financiële instellingen, instellingen van sociale zekerheid en bij de openbare besturen, en onder meer, bij de ambtenaren van de Mechanografische Dienst van de Administratie der Directe Belastingen en bij de ontvanger der registratie en domeinen.

    § 2. De inlichtingen en verklaringen die het voorwerp uitmaken van de punten 1°, 2°en 3° van § 1 worden door de betrokkene als oprecht en volledig verklaard, gedagtekend en ondertekend.

    Op vraag van het centrum, wanneer de informatie niet kan worden bekomen bij de Belgische openbare administratie en ze nodig is voor het onderzoek van het dossier, moet de aanvrager een officieel attest betreffende zijn onroerend vermogen bezorgen.

    § 3. Het centrum kan aan de ambtenaren van de Mechanografische Dienst van de Administratie der Directe Belastingen en aan de ontvanger der registratie en domeinen vragen hem de inlichtingen te verschaffen in verband met de bestaansmiddelen en het patrimonium van de betrokken persoon en van de samenwonende persoon bedoeld in artikel 34, §§ 1 en 2; in voorkomend geval zenden deze ambtenaren de vraag door aan de kantoren in wier ambtsgebied de betrokkenen bekend zijn; er wordt telkens binnen de vijftien dagen op geantwoord.

    Dezelfde termijn moet worden in acht genomen door de andere openbare besturen, financiële instellingen en instellingen van sociale zekerheid die eventueel door het centrum worden geraadpleegd.

    § 4. Indien het centrum het nodig acht, kan het de aanvrager die gezondheidsredenen inroept, al dan niet gestaafd door een medisch attest van de behandelende geneesheer, onderwerpen aan een medisch onderzoek door een door het centrum gemachtigde en betaalde geneesheer.

    In dit geval biedt de persoon zich desgevraagd bij de door het centrum aangeduide geneesheer aan, behoudens wanneer zijn gezondheidstoestand dit niet toelaat. De eventuele reiskosten van de persoon zijn ten laste van het centrum, volgens door hem bepaalde modaliteiten.

    De geneesheer gaat na of gezondheidsredenen door de betrokkene kunnen worden ingeroepen. Alle andere vaststellingen vallen onder het beroepsgeheim.

    Art. 7. De aanvrager moet tijdens het onderzoek schriftelijk worden ingelicht over de mogelijkheid die hij heeft gehoord te worden vooraleer de beslissing ten zijnen opzichte genomen wordt.

    De informatie over het recht om gehoord te worden zoals voorzien in artikel 20 van de wet moet uitdrukkelijk en in een begrijpelijke taal geschieden.

    De mededeling vermeldt uitdrukkelijk de mogelijkheid voor de aanvrager om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon van zijn keuze tijdens zijn hoorzitting. Indien de aanvrager schriftelijk de wil uitdrukt om gehoord te worden, deelt het centrum hem de plaats en het tijdstip mee waarop hij zal gehoord worden.

    Afdeling 3. - Algemeen

    Art. 8. Teneinde aan de aanvrager het recht op een inkomensgarantie voor ouderen te garanderen, stelt het centrum de Rijksdienst voor Pensioenen in kennis van het feit dat hij een leefloon ontvangt, zes maanden voor de gerechtigde de leeftijd bereikt die bepaald is in de artikelen 3 en 17 van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen.

    HOOFDSTUK III. - Daklozen

    Art. 9. Wordt voor de toepassing van artikel 14, § 3, derde lid, van de wet gelijkgesteld met een dakloze, de persoon die bestendig verbleef in een openluchtrecreatief verblijf of een weekendverblijf omdat hij niet in staat was om over een andere woongelegenheid te beschikken en die dit verblijf effectief verlaat om een woonst te betrekken die hem als hoofdverblijfplaats dient.

    HOOFDSTUK IV. - Het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie

    Afdeling 1. - Algemene voorwaarden

    Art. 10. Het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie, bedoeld in de artikelen 11 en 13, § 2, van de wet...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT