9 MEI 2007. - Wet tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de afwezigheid en de gerechtelijke verklaring van overlijden (1)

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 2. Het opschrift van hoofdstuk I, van boek I, titel IV, van het Burgerlijk Wetboek, wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk I. - Afwezigheid ».

Art. 3. In boek I, titel IV, hoofdstuk I van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling I, bestaande uit de artikelen 112 tot 117, ingevoegd, met als opschrift :

Afdeling I. - Vermoeden van afwezigheid

.

Art. 4. Artikel 112 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

Art. 112. § 1. Wanneer een persoon sinds meer dan drie maanden niet meer verschijnt in zijn woon- of verblijfplaats en men van hem gedurende ten minste drie maanden geen nieuws heeft ontvangen en daaruit onzekerheid voortvloeit over zijn leven of zijn dood, kan de rechtbank van eerste aanleg, op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, het vermoeden van afwezigheid vaststellen.

§ 2. Een eensluidend verklaard afschrift van de beslissing houdende vaststelling van het vermoeden van afwezigheid wordt door de griffier ter kennis gebracht van de vrederechter van de laatste woonplaats in België van de vermoedelijk afwezige of, indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad, van de vrederechter van het eerste kanton te Brussel. De territoriaal bevoegde vrederechter handelt overeenkomstig artikel 113.

§ 3. Het openbaar ministerie is ermede belast te waken over de belangen van de vermoedelijk afwezigen. Het wordt gehoord over alle rechtsvorderingen die hen aangaan.

Art. 5. Artikel 113 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

Art. 113. § 1. Wanneer de rechtbank van eerste aanleg vaststelt dat er een vermoeden van afwezigheid is en de vermoedelijk afwezige geen algemeen gevolmachtigde heeft aangewezen om zijn goederen te beheren, wijst de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een gerechtelijk bewindvoerder aan met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen.

Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking van de vrederechter aan de bewindvoerder. De gerechtelijk bewindvoerder laat binnen acht dagen na zijn aanwijzing schriftelijk weten of hij die aanvaardt.

Wordt de aanwijzing, bedoeld in het vorige lid, niet aanvaard, dan stelt de vrederechter ambtshalve een andere gerechtelijk bewindvoerder aan.

Na de aanvaarding door de gerechtelijk bewindvoerder wordt een afschrift van de beschikking van zijn aanwijzing medegedeeld aan de procureur des Konings.

§ 2. De vrederechter kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende, van de procureur des Konings of van de gerechtelijk bewindvoerder, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan het mandaat van deze laatste, de bevoegdheden wijzigen die hem werden opgedragen of hem vervangen.

De vrederechter kan daartoe eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten.

§ 3. Elke beslissing tot aanwijzing of tot vervanging van een gerechtelijk bewindvoerder, tot beëindiging van zijn mandaat of tot wijziging van zijn bevoegdheden, wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in twee dagbladen verspreid in het gerechtelijk arrondissement van de laatste woonplaats in België van de vermoedelijk afwezige of, indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad, van het gerechtelijk arrondissement Brussel en in één nationaal verspreid dagblad in de taal van de procedure.

De bekendmaking moet geschieden binnen vijftien dagen na de uitspraak; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten zou zijn, zijn aansprakelijk jegens de betrokkenen indien bewezen wordt dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van collusie.

Binnen dezelfde termijn wordt de beslissing door de griffier betekend aan de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon teneinde te worden aangetekend in het bevolkingsregister.

Art. 6. Artikel 114 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

Art. 114. § 1. Uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing stelt de gerechtelijk bewindvoerder een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand van de vermoedelijk afwezige en zendt dit over aan de vrederechter.

De gerechtelijk bewindvoerder geeft jaarlijks rekenschap van zijn beheer aan de vrederechter door voorlegging van een schriftelijk verslag dat minstens de volgende gegevens vermeldt :

1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de gerechtelijk bewindvoerder;

2° de naam, de voornaam en de laatste bekende woonplaats van de vermoedelijk afwezige;

3° een overzicht van de inkomsten en uitgaven tijdens de voorbije periode en een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode.

Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de gerechtelijk bewindvoerder waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn mandaat.

§ 2. De schriftelijke verslagen opgemaakt met toepassing van § 1, worden op de griffie van het vredegerecht bewaard in een dossier op naam van de vermoedelijk afwezige.

Het dossier omvat eveneens :

1° een afschrift van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg tot vaststelling van het vermoeden van afwezigheid;

2° een afschrift van de beschikking tot aanstelling van een gerechtelijk bewindvoerder;

3° een afschrift van alle beschikkingen getroffen met toepassing van dit hoofdstuk;

4° de door de vrederechter gevoerde briefwisseling met betrekking tot het gerechtelijk bewind.

Aan het dossier wordt een inventaris van de stukken met vermelding van de datum van hun neerlegging toegevoegd.

§ 3. De vrederechter kan aan de gerechtelijk bewindvoerder, bij een met redenen omklede beslissing, na de overlegging door deze van het verslag bedoeld in § 1, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de goederen van de vermoedelijk afwezige. Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. Hij kan hem nochtans, na overlegging van met redenen omklede staten, een bezoldiging toekennen in verhouding tot de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen.

Het is de gerechtelijk bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste lid vermelde bezoldigingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot het uitoefenen van het mandaat van gerechtelijk bewindvoerder.

Art. 7. In hetzelfde Wetboek vervalt het opschrift : « Hoofdstuk II. - Verklaring van afwezigheid ».

Art. 8. Artikel 115 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

Art. 115. § 1. De gerechtelijk bewindvoerder heeft tot taak de goederen van de vermoedelijk afwezige als een goede huisvader te beheren. Hij kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.

§ 2. Wanneer de belangen van de gerechtelijk bewindvoerder in strijd zijn met die van de vermoedelijk afwezige, kan hij slechts optreden krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter. Deze machtiging wordt verleend bij een met redenen omklede beschikking op verzoek van de gerechtelijk bewindvoerder. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

§ 3. Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 113 bedoelde beschikking, vertegenwoordigt de gerechtelijk bewindvoerder de vermoedelijk afwezige in alle rechtshandelingen en procedures als eiser of als verweerder, behalve wanneer de echtgenoot van de vermoedelijk afwezige gemachtigd is om alleen te handelen overeenkomstig artikel 220, § 2, of artikel 1420.

De gerechtelijk bewindvoerder kan slechts krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter :

1° de vermoedelijke afwezige in rechte vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die :

- met betrekking tot huurcontracten;

- met betrekking tot bewoning zonder akte of bewijs;

- met betrekking tot sociale wetgeving ten gunste van de vermoedelijk afwezige;

- met betrekking tot de burgerlijke partijstelling;

- bedoeld in de artikelen 1187, tweede lid, 1193bis en 1225 van het Gerechtelijk Wetboek;

2° de roerende en onroerende goederen van de vermoedelijk afwezige vervreemden;

3° leningen aangaan en hypotheken toestaan alsook toestemming geven tot het doorhalen van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en tot de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;

4° berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;

5° een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel verwerpen of aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden;

6° een schenking of een legaat onder bijzondere titel aanvaarden;

7° een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst sluiten alsook een handelshuurovereenkomst hernieuwen en een huurovereenkomst voor een duur van meer dan negen jaar sluiten;

8° een dading aangaan of een arbitrageovereenkomst sluiten;

9° een onroerend goed aankopen.

De vrederechter wordt geadieerd bij eenzijdig verzoekschrift. Hij wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan de mening vragen van eenieder die hij geschikt acht om hem in te lichten, onverminderd de artikelen 1186 en 1193bis van het Gerechtelijk Wetboek, inzake verkopingen van onroerende goederen.

De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

Indien de vrederechter dat nuttig acht, wordt de handelszaak van de vermoedelijk afwezige voortgezet...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT