8 MAART 2018. - Decreet betreffende de bevordering van burgerzin en interculturaliteit

Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen, en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1. Voor de toepassing van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, wordt verstaan onder:

  1. burgerzin: burgerzin betreft het genot en de actieve uitoefening van de mensenrechten (op burgerlijk, politiek, sociaal, cultureel, economisch en milieuvlak) in het kader van democratie, steunend op de volgende waarden: vrijheid, gelijkheid en solidariteit;

  2. interculturaliteit: interculturaliteit betreft de dynamische en interactieve processen (uitwisselingen, mengelingen) tussen groepen of individuen die verschillende en/of multiple culturen vertegenwoordigen. Ze heeft tot doel wederzijds begrip en opbouw van een gemeenschappelijke wereld te bevorderen;

  3. Regering: de Regering van de Franse Gemeenschap;

  4. Minister: de Minister die bevoegd is voor gelijke kansen.

    HOOFDSTUK I. - Raad voor de bevordering van burgerzin en interculturaliteit

    Art. 2. Bij de Regering wordt een "Raad voor de bevordering van burgerzin en interculturaliteit" opgericht, hierna "de Raad" genoemd.

    Art. 3. De Raad heeft de volgende opdrachten:

  5. aan de Regering een voorstel van jaarlijkse oproep tot projecten voor te leggen zoals bedoeld bij de artikelen 10 tot 14, ten laatste op 1 februari van ieder jaar;

  6. een advies aan de Regering uitbrengen over:

    1. de selectie van projecten in het kader van de oproep tot projecten bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 4, ten laatste op 1 juni van elk jaar;

    2. de selectie van gelabelde projecten in het kader van afdeling 3 van hoofdstuk 4, ten laatste op 1 juni elk jaar;

    3. de vernieuwing of de intrekking van de label bedoeld in afdeling 3 van hoofdstuk 4, ten laatste op 1 juni van elk jaar;

    4. het campagneproject bedoeld bij artikel 8, binnen de dertig dagen na de kennisgeving van de aanvraag om advies;

    iedere vraag met betrekking tot dit decreet ofwel op eigen initiatief, ofwel op verzoek van de Regering.

    Art. 4. § 1. De Raad bestaat uit dertien leden, verdeeld als volgt:

  7. zes raadgevende leden:

    1. één vertegenwoordiger voor elk van de volgende besturen:

      - Jeugd;

      - Permanente opvoeding;

      - Gelijke kansen;

      - Inspectie van cultuur;

      - Coördinatie van de transversale plannen en beleidslijnen;

    2. één vertegenwoordiger van de Minister bevoegd voor Gelijke kansen;

  8. zeven beraadslagende leden die deskundigen zijn voortkomend uit het verenigingsleven of de academische sector met een bevoegdheid voor minstens één van elk van de volgende gebieden:

    - de sociale cohesie;

    - interculturaliteit;

    - de jeugd;

    - de permanente opvoeding;

    - het racisme.

    De leden die een beraadslagende stem hebben zullen minstens vier leden tellen uit de associatieve sector.

    § 2. De deskundigen voortkomend uit de associatieve of academische sector worden door de Regering benoemd, voor een één keer vernieuwbare termijn van vijf jaar.

    De deskundige leden bedoeld bij het eerste lid worden na een openbare oproep tot de kandidaturen benoemd, waarvan de Regering de nadere regels van organisatie kan bepalen.

    De deskundige kandidaten moeten hun bevoegdheid of hun beroepservaring alsook hun motivatie om binnen de Raad te zetelen, met redenen omkleden. Ze vermelden de hoedanigheid die ten grondslag ligt aan hun kandidatuur.

    Op voordracht van de Raad, benoemt de Regering een Voorzitter onder de leden van de Raad.

    De Regering stelt een ambtenaar aan voor het secretariaat van de Raad.

    § 3. De leden van de Raad die ophouden hun ambt uit te oefenen voor het verstrijken van hun mandaat of die de hoedanigheid verliezen waarvoor ze aangewezen werden, worden geacht ontslag te hebben ingediend.

    Wordt eveneens beschouwd ontslag te hebben ingediend, elk lid dat, zonder verantwoording, afwezig is bij meer dan de helft van de jaarlijkse vergaderingen van de Raad.

    Het ontslagnemend lid wordt vervangen door een persoon aangewezen met inachtneming van de voorwaarden bepaald in de paragrafen 1 en 2 om het mandaat te voleindigen.

    De vervanging van een lid als deskundige wordt geacht als het eerste mandaat van de persoon die een ontslagnemend lid heeft vervangen.

    § 4. De hoedanigheid van lid van de Raad is onverenigbaar met deze van lid van een instelling, vereniging of persoon die de beginsels van de democratie zoals opgenomen in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de Grondwet, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen of in het decreet van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie, niet naleven.

    § 5. De Raad kan elke persoon uitnodigen die ertoe zou kunnen bijdragen aanvullende informatie over één of meerdere specifieke punten van de agenda te bezorgen.

    § 6. Binnen de perken van de beschikbare kredieten, krijgen de leden bedoeld bij paragraaf 1, eerste lid, 1, 2°, een presentiegeld of een lezingsvergoeding.

    Het bedrag van de leespenning wordt op 40 euro voor een halve dag werkvergadering bepaald.

    Er wordt een leesvergoeding, bepaald op 210 euro per werkelijke aanwezigheid, toegekend voor de werkvergaderingen van de Raad ertoe strekkend een beslissing te treffen over de selectie in het kader van de oproep tot projecten of van het labelen. Deze vergoeding heeft een bovenlimiet van 840 euro per jaar.

    Vanaf het jaar 2019, binnen de perken van de beschikbare kredieten, worden de bedragen van het zitgeld en van de leesvergoeding elk jaar geïndexeerd op basis van het bedrag bepaald het vorige jaar, vermenigvuldigd met de verhouding tussen het gezondheidscijfer van de maand januari van het in aanmerking genomen jaar en dat van de maand januari van het vorige jaar.

    De leden van de Raad genieten een vergoeding voor de verplaatsingskosten tussen hun woonplaats en hun vergaderingsplaats. Deze vergoeding wordt toegekend overeenkomstig de reglementering voor de personeelsleden van rang 12 van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.

    Het maximumbedrag van de vergoeding stemt overeen met de kosten van een treinbiljet van tweede klasse.

    Art. 5. De Raad wordt door de Voorzitter bijeengeroepen. De oproeping bevat de agenda.

    De Raad beraadslaagt en beslist enkel geldig indien minstens de helft van zijn beraadslagende leden...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT