6 NOVEMBER 2016. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 november 2015, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de vorming en de opleiding (1)

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het koetswerk;

Op de voordracht van de Minister van Werk,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 16 november 2015, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de vorming en de opleiding.

Art. 2. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 november 2016.

FILIP

Van Koningswege :

De Minister van Werk,

K. PEETERS

_______

Nota

(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad :

Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage

Paritair Subcomité voor het koetswerk

Collectieve arbeidsovereenkomst van 16 november 2015

Vorming en opleiding

(Overeenkomst geregistreerd op 1 februari 2016 onder het nummer 131221/CO/149.02)

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1. Toepassingsgebied

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de arbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor het koetswerk.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder "arbeiders" verstaan : de mannelijke en vrouwelijke werklieden.

HOOFDSTUK II. - Risicogroepen

Art. 2. Bijdragen voor risicogroepen

Overeenkomstig titel XIII, hoofdstuk VIII, afde-ling 1 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 28 december 2006, en het besluit van 19 februari 2013 tot uitvoering van het artikel 189, 4de lid van diezelfde wet, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 8 april 2013, wordt de inning van 0,15 pct. van de brutolonen van de arbeiders aan 108 pct., voorzien voor onbepaalde duur bevestigd.

Gezien deze inspanning vragen partijen dat de Minister van Werk de ondernemingen van de sector zou vrijstellen van de in artikel 191, § 1 van voornoemde wet voorziene bijdrage van 0,10 pct. in 2015 en 2016 bestemd voor het Tewerkstellingsfonds.

Art. 3. Definitie van risicogroepen

Rekening houdende met de bepalingen van hoger genoemd koninklijk besluit, wordt deze inning van 0,15 pct. aangewend tot ondersteuning van vormings- en opleidingsinitiatieven van personen uit de volgende risicogroepen :

- langdurig werkzoekenden;

- kortgeschoolde werkzoekenden;

- werkzoekenden van 45 jaar en ouder;

- herintreders en herintreedsters;

- leefloners;

- personen met een arbeidshandicap;

- personen die niet de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie bezitten of van wie minstens één van de ouders deze nationaliteit niet bezitten of niet bezat bij overlijden, of van wie minstens twee van de grootouders deze nationaliteit niet bezitten of niet bezaten bij overlijden;

- werkzoekenden in een herinschakelingsstatuut;

- (deeltijds) lerende jongeren;

- kortgeschoolde arbeiders;

- arbeiders die geconfronteerd worden met meervoudig ontslag, herstructurering of de introductie van nieuwe technologieën;

- arbeiders van 45 jaar en ouder;

- de risicogroepen voorzien in het koninklijk besluit van 19 februari 2013 tot uitvoering van artikel 189, alinea 4 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 8 april 2013), gespecifieerd in artikel 3bis van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 3bis. Tenminste 0,05 pct. van de loonmassa dient te worden voorbehouden aan één of meerdere van volgende risicogroepen :

  1. de werknemers van minstens 45 jaar oud die in de sector werken;

  2. de werknemers van minstens 40 jaar oud die in de sector werken en bedreigd zijn met ontslag, zoals gespecifieerd in artikel 1, 2° van het voornoemde koninklijk besluit;

  3. de niet-werkenden en de personen die sinds minder dan een jaar werken en niet-werkend waren op het ogenblik van hun indiensttreding, zoals gespecifieerd in artikel 1, 3° van het voornoemde koninklijk besluit;

  4. de personen met een verminderde arbeidsgeschiktheid, zoals gespecifieerd in artikel 1, 4° van het voornoemde koninklijk besluit;

  5. de jongeren die nog geen 26 jaar oud zijn en opgeleid...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT