5 DECEMBER 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, strekt ertoe diverse wijzigingen aan te brengen in het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging (hierna `besluit van 23 september 1992') en in het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen (hierna `besluit van 17 november 1994').

De aan U voorgestelde wijzigingen aan voornoemde besluiten hebben vooreerst tot doel deze besluiten in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (hierna `Richtlijn 2013/34/EU'). Vervolgens wordt van deze gelegenheid ook gebruikt gemaakt om enkele bepalingen van voornoemde besluiten, die geactualiseerd moeten worden, aan te passen.

Actualisering van de besluiten

Voor de actualisering van de besluiten worden verschillende wijzigingen voorgesteld. In het besluit van 23 september 1992 werd de verwijzing naar de opgeheven wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vervangen door de verwijzing naar de overeenkomstige bepaling in de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. Op dezelfde manier werd de verwijzing naar de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles vervangen door de overeenkomstige bepalingen van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen en de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders. Tevens werden in dit besluit de verwijzingen naar de opgeheven wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen vervangen door de overeenkomstige bepalingen in het Wetboek van economisch recht. Hetzelfde geldt voor de in dit besluit opgenomen verwijzingen naar de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, die werden vervangen door verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van het Wetboek van vennootschappen. Tevens werd een foutieve vertaling in de Nederlandse tekst van dit besluit rechtgezet.

In de besluiten van 23 september 1992 en 17 november 1994 werden vervolgens ook wijzigingen aangebracht om verouderde begrippen te vervangen door de correcte, geactualiseerde begrippen. Zo werden in beide besluiten de begrippen `brugpensioenen' en `aandelen aan toonder' vervangen door de begrippen `werkloosheid met bedrijfstoeslag' en `gedematerialiseerde aandelen'.

Omzetting van de Richtlijn 2013/34/EU

Wat de omzetting van de Richtlijn 2013/34/EU betreft, dient vooreerst te worden opgemerkt dat deze richtlijn sinds haar inwerkingtreding de basis vormt voor het Europese financiële verslaggevingsrecht (vroeger het jaarrekeningenrecht genoemd). De vroegere Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (hierna `Richtlijn 78/660/EEG) en de Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening (hierna `Richtlijn 83/349/EEG), die vóór de inwerkingtreding van de Richtlijn 2013/34/EU de basis vormden voor het Europees financiële verslaggevingsrecht, werden door de Richtlijn 2013/34/EU opgeheven.

Omwille van hun bijzondere aard worden de Europese financiële verslaggevingsvoorschriften voor, enerzijds, kredietinstellingen en andere financiële instellingen, en, anderzijds, verzekeringsondernemingen, aangevuld met bijkomende bijzondere Europese voorschriften. Voor kredietinstellingen zijn deze bijzondere voorschriften neergelegd in de Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen. Voor de verzekeringsondernemingen zijn de bijzondere voorschriften neergelegd in Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen. Deze bijzondere voorschriften hebben, bij onverenigbaarheid of tegenstrijdigheid, steeds voorrang op de bepalingen van de Richtlijn 2013/34/EU. Dit principe is ook uitdrukkelijk opgenomen in de zevende considerans bij de Richtlijn 2013/34/EU.

De wijzigingen die bedoeld zijn om de nieuwe financiële verslaggevingsvoorschriften, die in de Richtlijn 2013/34/EU zijn opgenomen, te integreren in het Belgische jaarrekeningenrecht voor de instellingen en de ondernemingen, hebben vooreerst betrekking op het principe van het compensatieverbod. Dit beginsel bepaalt dat het compenseren of verrekenen van in de jaarrekening opgenomen tegoeden of schulden, rechten en verplichtingen en kosten en opbrengsten in principe steeds verboden is. Enkel wanneer compensatie uitdrukkelijk is toegelaten, kan van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt worden. Artikel 6, tweede lid, van de Richtlijn 2013/34/EU bepaalt nu dat de instellingen of ondernemingen die tot compensatie of verrekening overgaan in die gevallen waar compensatie of verrekening uitdrukkelijk is toegelaten, in de toelichting bij de jaarrekening de te verrekenen bedragen als brutobedragen moeten vermelden. Het aan u voorgelegde besluit tot wijziging van de besluiten van 23 september 1992 en 17 november 1994 heeft tot doel deze nieuwe verplichting te integreren in deze besluiten.

Het is vervolgens ook mogelijk dat een actief- of passiefbestanddeel, dan wel een kost of opbrengst, in de balans of in de resultatenrekening onder verscheidene posten kan worden opgenomen. In dergelijke gevallen moet het actief- of passiefbestanddeel, dan wel de kost of de opbrengst, worden opgenomen onder de post die daar in het licht van het beginsel van het getrouwe beeld het meest toe geschikt is. Artikel 12, eerste lid, Richtlijn 2013/34/EU bepaalt nu dat in dergelijke gevallen in de toelichting het verband met de andere posten moet worden vermeld. De in het voorliggende besluit opgenomen bepalingen beantwoorden aan dit vereiste.

In artikel 12, twaalfde lid, van de Richtlijn 2013/34/EU wordt verduidelijkt dat een geboekte voorziening op balansdatum de beste schatting moet vertegenwoordigen van de kosten die als waarschijnlijk worden beschouwd of, in geval van een verplichting, de beste schatting moet vertegenwoordigen van het bedrag dat vereist is om die verplichting op de balansdatum na te komen. Het voorliggende besluit brengt dezelfde verduidelijking aan in de besluiten van 23 september 1992 en 17 november 1994.

De Richtlijn 2013/34/EU heeft ook gevolgen voor de boekhoudkundige verwerking van kosten van onderzoek. Deze kosten kunnen immers niet langer worden geactiveerd. Het voorliggende besluit brengt de nodige wijzigingen aan in de besluiten van 23 september 1992 en 17 november 1994 om te voldoen aan dit voorschrift.

Met het voorliggende besluit worden ook wijzigingen aangebracht in het afschrijvingsregime van geactiveerde kosten van ontwikkeling en goodwill. De Richtlijn 2013/34/EU bepaalt in artikel 12, elfde lid, tweede alinea, immers dat kosten van ontwikkeling en goodwill in beginsel steeds moeten worden afgeschreven over hun gebruiksduur. Wanneer deze gebruiksduur in uitzonderlijke gevallen niet met zekerheid kan worden geraamd, dan moeten deze activa worden afgeschreven over een door de lidstaten te bepalen maximumperiode van ten minste vijf jaar en ten hoogste tien jaar. Het voorliggende besluit legt deze maximumperiode vast op tien jaar. De periode waarover goodwill wordt afgeschreven, moet bovendien in de toelichting bij de jaarrekening worden verklaard. Afschrijvingen en waardeverminderingen op goodwill worden niet teruggenomen.

Ten slotte vereist de Richtlijn 2013/34/EU ook dat de instellingen en ondernemingen in de toelichting bij de jaarrekening bijkomende informatie opnemen om zo te garanderen dat de bestemmelingen van de jaarrekening degelijk geïnformeerd worden over hun financiële positie.

Zo voert het voorliggend besluit een nieuwe toelichting in over de betrekkingen van de instellingen en de ondernemingen met geassocieerde ondernemingen in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Vennootschappen. Deze toelichting beantwoordt aan het vereiste van artikel 16, eerste lid, d), Richtlijn 2013/34/EU dat bepaalt dat de financiële verplichtingen die niet in de balans zijn opgenomen en die door de instelling of de onderneming zijn aangegaan jegens geassocieerde ondernemingen afzonderlijk moet worden vermeld in de toelichting. Het voorliggende besluit gaat echter verder dan wat strikt genomen wordt vereist door de Richtlijn 2013/34/EU. Van de instellingen en ondernemingen wordt niet alleen gevraagd om hun verplichtingen ten aanzien van geassocieerde ondernemingen die niet in de balans zijn opgenomen, te vermelden, maar zij moeten ook bijkomende informatie verstrekken over hun betrekkingen met deze geassocieerde ondernemingen (zoals het bedrag van de financiële vaste activa, het bedrag van de vorderingen en schulden, het bedrag van de persoonlijke en zakelijke zekerheden en de andere betekenisvolle financiële verplichtingen).

De instellingen en ondernemingen moeten ook een nieuwe toelichting opnemen waarin zij informatie dienen te verstrekken over de aard en de financiële gevolgen van materiële gebeurtenissen die zich na de balansdatum hebben voorgedaan en die niet in de resultatenrekening of de balans worden weergegeven. Deze toelichting wordt opgelegd door artikel 17, eerste...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT