Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 mei 2001 tot instelling van een algemeen reglement betreffende de inkomensgarantie voor ouderen en tot opheffing van het koninklijk besluit van 5 juni 2004 tot uitvoering van artikel 6, § 2, derde lid en van artikel 7, § 1, derde lid en § 2, tweede lid, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, de 18 février 2014

HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 23 mei 2001 tot instelling van een algemeen reglement betreffende de inkomensgarantie voor ouderen

Artikel 1. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 mei 2001 tot instelling van een algemeen reglement betreffende de inkomensgarantie voor ouderen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juli 2006, wordt aangevuld met de bepaling onder 8°, luidende:

"8° wettelijk samenwonende: de persoon die een schriftelijke verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd met toepassing van artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek.".

Art. 2. Artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 oktober 2009, wordt vervangen als volgt :

"Art. 14. § 1. De Rijksdienst kan van ambtswege de rechten op inkomensgarantie herzien wanneer hij één van de volgende feiten vaststelt:

  1. de wijziging van het aantal personen die dezelfde hoofdverblijfplaats delen en wiens bestaansmiddelen en pensioenen in aanmerking komen;

  2. de wijziging van het aantal minderjarige kinderen en meerderjarige kinderen waarvoor kinderbijslag wordt genoten;

  3. een wijziging in de bestaansmiddelen;

  4. nieuwe bewijselementen met betrekking tot de eerder al dan niet in aanmerking genomen bestaansmiddelen;

  5. nieuwe bewijselementen met betrekking tot de eerder al dan niet in aanmerking genomen bestaansmiddelen, ingevolge het overlijden van de gerechtigde op inkomensgarantie die zijn hoofdverblijfplaats niet deelt conform de bepaling van artikel 6, § 2 van de wet;

  6. een wijziging in het bedrag van de pensioenen, die uitsluitend voortspruit uit een nieuwe toekenningsbeslissing; in dit geval wordt de beslissing herzien, rekening houdend met deze wijziging, zonder dat wordt overgegaan tot een nieuw onderzoek van de bestaansmiddelen.

    Het recht op inkomensgarantie wordt, in voorkomend geval, herzien vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de wijziging zich heeft voorgedaan.

    § 2. Indien de onder paragraaf 1, 1°, bedoelde gebeurtenis te wijten is aan het overlijden van de gerechtigde of van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, gaat de Rijksdienst over tot een nieuw onderzoek van de inkomensgarantie van de langstlevende gerechtigde, rekening houdend met de uit de nalatenschap werkelijk ontvangen goederen en stuurt hem een nieuwe beslissing.

    Dit nieuw onderzoek naar de bestaansmiddelen beperkt zich tot de goederen die hij of de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelde, van de in het eerste lid bedoelde overledene werkelijk ontvangen heeft en die zich bij de andere, als ongewijzigd beschouwde bestaansmiddelen en persoonlijke pensioenen zullen voegen.

    Indien de langstlevende gerechtigde het bewijs levert dat hij geen goed uit de nalatenschap van de in het eerste lid bedoelde overledene heeft ontvangen, maakt de inkomensgarantie het voorwerp uit van een nieuwe beslissing, waarbij geen rekening gehouden wordt met de bestaansmiddelen van de overledene.

    In afwachting van de in het eerste lid bedoelde nieuwe beslissing, wordt de inkomensgarantie herberekend en betaald onder de vorm van terugvorderbare voorschotten. Voor de vaststelling van het bedrag van de voorschotten, worden de bestaansmiddelen van de overledene geacht voor een gelijk deel toe te behoren aan de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende die met de overledene dezelfde hoofdverblijfplaats deelde.

    Indien, gelet op de werkelijke erfopvolging, de langstlevende gerechtigde meent aanspraak te kunnen maken op een hoger voorschot, verstuurt hij aan de Rijksdienst een afschrift van de aangifte van de nalatenschap of van elk ander document dat het bewijs levert van de wijze waarop de nalatenschap vereffend is. In voorkomend geval zet de Rijksdienst het bedrag van de voorschotten recht.

    § 3. Indien de gebeurtenis bedoeld onder paragraaf 1, 1°, te wijten is aan het feit dat de gerechtigde of de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, wordt opgenomen in een rusthuis, in een rust- en verzorgingstehuis of in een psychiatrische verzorgingsinstelling, worden, zonder nieuw onderzoek ten gronde van de bestaansmiddelen:

  7. voor de opgenomen persoon enkel de persoonlijke bestaansmiddelen en pensioenen in aanmerking genomen voor de vaststelling van de inkomensgarantie;

  8. voor de andere gerechtigde enkel de persoonlijke bestaansmiddelen en pensioenen in aanmerking genomen.

    De in aanmerking te nemen bedragen van de bestaansmiddelen en de pensioenen stemmen overeen met deze die voor de meest recente beslissing of herziening in aanmerking genomen werden. Ieder van de gerechtigden wordt met een gewone brief van de nieuwe beslissing in kennis gesteld.

    § 4. Indien de onder paragraaf 1, 1°, bedoelde gebeurtenis te wijten is aan het overlijden van de gerechtigde of van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, kan de Rijksdienst postuum overgaan tot een nieuw onderzoek van het eerder vastgestelde recht op inkomensgarantie van de gerechtigde en/of echtgenoot of wettelijk samenwonende, rekening houdend met de nieuwe bewijselementen inzake de bestaansmiddelen voortspruitend uit de nalatenschap teneinde een nieuwe beslissing te versturen.

    § 5. Indien de onder paragraaf 1, 4°, bedoelde gebeurtenis te wijten is aan het overlijden van de gerechtigde die de hoofdverblijfplaats niet deelt conform de bepaling van artikel 6 § 2 van de wet, kan de Rijksdienst postuum overgaan tot een nieuw onderzoek van het eerder vastgestelde recht op inkomensgarantie van de overleden gerechtigde, rekening houdend met de nieuwe bewijselementen inzake de bestaansmiddelen voortspruitend uit de nalatenschap teneinde een nieuwe beslissing te versturen.".

    Art. 3. Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:

    "Art. 15. § 1. De Rijksdienst gaat, in voorkomend geval, over tot een onderzoek naar de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT