Wet betreffende de bescherming tegen valsemunterij en de handhaving van de kwaliteit van de geldomloop, de 17 juillet 2013

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2. § 1. Deze wet heeft betrekking op de biljetten en muntstukken in euro. Zij verzekert de uitvoering en de handhaving van de volgende regelgeving van de Europese Unie:

  1. artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij;

  2. Besluit (ECB/2010/14) van de Europese Centrale Bank van 16 september 2010 inzake echtheids- en geschiktheidscontroles en het opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten;

  3. Verordening (EU) nr. 1210/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 betreffende de echtheidscontrole van euromunten en de behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor circulatie.

    § 2. De Koning is gemachtigd de in de voorgaande paragraaf bedoelde verwijzingen naar de regelgeving van de Europese Unie bij te werken in geval deze regelgeving wordt vervangen of aangevuld.

    Art. 3. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:

  4. "instelling" en "instellingen" : een instelling of de instellingen die onder het toepassingsgebied vallen van de in artikel 2 bedoelde regelgeving van de Europese Unie;

  5. "valse biljetten" en "valse muntstukken": de in euro luidende biljetten en muntstukken, alsmede biljetten en muntstukken die de uiterlijke kenmerken van eurobiljetten of -muntstukken hebben en die bedrieglijk zijn vervaardigd of veranderd;

  6. "vermoedelijk geneutraliseerde biljetten": de eurobiljetten waarvan men voldoende redenen heeft om te veronderstellen dat zij onbruikbaar gemaakt zijn ingevolge de inwerkingstelling van een neutralisatiesysteem zoals bedoeld in artikel 5, § 2, van het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer".

    Art. 4. Op voorstel van de Nationale Bank van België voor de biljetten en van de Koninklijke Munt van België voor de muntstukken, bepaalt de Koning de regels die de instellingen bijkomend dienen na te leven met het oog op de toepassing van deze wet en van de in artikel 2 bedoelde regelgeving van de Europese Unie.

    Art. 5. De instellingen hebben de verplichting om alle ontvangen vermoedelijk geneutraliseerde biljetten uit omloop te nemen en onverwijld in te leveren bij de Nationale Bank van België.

    Wanneer...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT