30 NOVEMBER 2015. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 december 1987 betreffende de bijslagen verleend in het kader van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Ik heb de eer het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen. Dit ontwerp van koninklijk besluit past in het ruimer kader van het akkoord dat de sociale partners hebben gesloten inzake de welvaartsaanpassingen.

Ter uitvoering van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact moeten de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het bedrijfsleven immers om de twee jaar de omvang en de verdeling van de geldmiddelen bestemd voor de welvaartsaanpassing van de vervangingsinkomens en de uitkeringen van sociale bijstand bepalen. Ze brengen vervolgens een advies uit. Ook de regering moet zich systematisch om de twee jaar daarover uitspreken. De beslissingen worden genomen in functie van de beschikbare middelen en vervolgens billijk gespreid over de verschillende sectoren van de sociale zekerheid. Ze zijn dus niet noodzakelijk dezelfde ieder jaar.

Voor de jaren 2015 en 2016 wordt in het akkoord van de Groep van 10 verwezen naar een maatregel die reeds in de vorige akkoorden voorkwam, de zogenaamde herhaling. Deze maatregel heeft tot doel de uitkeringen te herwaarderen zodra ze een bepaalde "anciënniteit" bereiken. Voor 4 sectoren (pensioenen, ziekte- en invaliditeitsverzekering, arbeidsongevallen en beroepsziekten) wordt hij op dezelfde manier geformuleerd, namelijk een verhoging met 2 % voor twee cohorten, waarbij de maatregel op 1 september 2015 in werking treedt voor de eerste cohort en op 1 januari 2016 voor de tweede.

Concreet is het voor de sector van de arbeidsongevallen de bedoeling dat de uitkeringen na 6 jaar met 2 % worden verhoogd, wat betreft de arbeidsongevallen in 2009 (op 1 september 2015) en in 2010 (op 1 januari 2016).

De Raad van State heeft in zijn advies 57.911/1/V van 1 september 2015 opgemerkt dat de bepaling afwijkt van de vorige welvaartaanpassingen die telkens werden uitgevoerd op 1 september, in plaats van 1 januari, van het betrokken jaar.

Het verschil in behandeling dat hieruit voortvloeit moet worden gerechtvaardigd in het licht van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Als antwoord op deze opmerking moet het volgende worden verduidelijkt.

Het verschil in behandeling waarnaar de Raad van State verwijst, betreft niet de maatregel, die dezelfde is (zelfde verhogingspercentage voor de AO's met dezelfde anciënniteit), maar de inwerkingtreding ervan.

Dat de maatregel vroeger in het jaar in werking treedt, is een vooruitgang voor de slachtoffers die daarvan zullen genieten. Niet alleen betekent dit geen achteruitgang voor het in het verleden toegekend recht, maar daarenboven wordt voor de toekomst bepaald hoe men dit recht beter kan laten gelden, namelijk door een datum van inwerkingtreding vast te stellen die overeenstemt met het begin van een begrotingsjaar.

Zoals hierboven toegelicht, geldt in de algemene context van de onderhandelingen over akkoorden inzake welvaart een soortgelijke maatregel in andere sectoren (onder andere de ZIV-sector en de pensioensector). Voor de nodige samenhang tussen de maatregelen die door de Groep van 10 werden beslist in het kader van de moeilijke oefening met het oog op een evenwichtige verdeling van de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT