3 FEBRUARI 2019. - Koninklijk besluit tot bepaling van de nadere regels volgens dewelke de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de landbouw of onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf een inhouding kunnen doen op het loon van hun werknemers uit hoofde van een bijdrage voor het verschaffen van sommige voorzieningen (1)

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, artikel 23, tweede en derde lid, ingevoegd bij artikel 6 van de wet van 15 januari 2018 houdende diverse bepalingen;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, artikel 5, eerste lid;

Gelet op het voorstel van het Paritair Comité voor de landbouw (PC 144) en het voorstel van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf (PC 145) gedaan op 12 september 2018;

Gelet op het advies nr. 64.955/1 van de Raad van State, gegeven op 10 januari 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Werk,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de landbouw of onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, en op de werknemers die zij tewerkstellen.

Worden van de toepassing van het voorgaande lid uitgesloten, de seizoenarbeiders die onderdaan zijn van een derde land, in de zin van artikel 3, b), van de richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider, en die huur betalen voor huisvesting door of via de werkgever geregeld in de zin van artikel 20, lid 2, a), van diezelfde richtlijn.

Art. 2. De werkgever kan op het loon van de werknemer een bijdrage in mindering brengen voor het verschaffen van huisvesting en nutsvoorzieningen die hiermee verband houden gedurende de periode waarin deze werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst met deze werkgever. De voornoemde nutsvoorzieningen betreffen aardgas, elektriciteit, water en verwarming.

Art. 3. § 1. De waarde van de huisvesting wordt bepaald hetzij op basis van de reële marktwaarde, hetzij op basis van de reële huurprijs die ervoor betaald wordt indien deze huisvesting geen eigendom is van de werkgever.

§ 2. De bijdrage van de werknemer in de kost van de huisvesting wordt bepaald in verhouding tot zijn aandeel in het gebruik ervan. Deze bijdrage mag in geen geval de reële marktwaarde of de reële huurprijs als bepaald bij § 1 overschrijden.

§ 3. De waarde van de huisvesting en...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT