29 MAART 2019. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 21 februari 2010 tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het koninklijk besluit dat ik U ter ondertekening voorleg bepaalt enerzijds de datum van inwerkingtreding van de wet van 21 februari 2010 tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en wijzigt anderzijds het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat.

De wet van 21 februari 2010 brengt een aantal wijzigingen aan in de wettelijke bepalingen met betrekking tot de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat. Met de wet wordt een technisch bijsturing beoogd en getracht te verhelpen aan onbillijke situaties, zonder echter de aard van het systeem van de verhaalbaarheid te veranderen.

De wijzigingen aan de wet vereisen ook dat het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 wordt aangepast met het oog op de samenhang van het systeem.

In dit ter uitvoering van artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek genomen besluit worden immers de regels voor de berekening van het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding bepaald.

Daarnaast bevat het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 een aantal terminologische vergissingen in de Nederlandse versie van de tekst die moeten worden gecorrigeerd.

Toelichting bij de artikelen

Artikel 1

Het artikel 1 vervangt het tweede lid van artikel 1 van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007.

Deze wijziging heeft tot doel een verveelvoudiging van rechtsplegingsvergoedingen te vermijden en alzo een einde te stellen aan onbillijke situaties.

De actuele tekst van artikel 1, tweede lid van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 bepaalt dat de rechtsplegingsvergoeding per aanleg wordt vastgesteld. Enerzijds is deze formulering het voorwerp van uiteenlopende interpretaties rond de vraag of een onderscheiden rechtsplegingsvergoeding verschuldigd is in het geval van een tegenvordering (1). Anderzijds wordt er geen grens bepaald wanneer een advocaat meerdere partijen verdedigt (2).

  1. In navolging van het advies van de Raad van State op het voorontwerp van wet inzake de verhaalbaarheid van de erelonen wordt de formulering van het oude koninklijk besluit van 30 november 1970 tot vaststelling van het tarief van de invorderbare kosten bedoeld in artikel 1022 van het gerechtelijk wetboek, met name de zinsnede "per aanleg en ten aanzien van elke partij die door een advocaat bijgestaan wordt en een eigen belang heeft", niet opnieuw ingevoerd in artikel 1, tweede lid.

    Het is immers de bedoeling om inzake de rechtsplegingsvergoeding een oplossing aan te reiken voor de problemen betreffende de gevolgen van tussenvorderingen en meerpartijengeschillen. De door de Raad van State voorgestelde wijziging van artikel 1, tweede lid, uitgaande van de begrippen aanleg en gerechtelijke band, verwoordt duidelijker en beantwoordt beter aan deze doelstelling.

    Er is een aanleg wanneer voor een rechtscollege een procedure is aangespannen; in die zin doet de inleidende vordering een gerechtelijke band ontstaan tussen de partijen die er in voorkomen. Doordat een vordering tot tussenkomst formeel moet worden gedaan (artikel 15 en 16 van het Gerechtelijk Wetboek), wordt in het proces evenwel een extra gerechtelijke band tot stand gebracht, die ontstaat tussen één of meer partijen bij de oorspronkelijke aanleg en één of meer derden, die door een tussenvordering tot tussenkomst, partijen bij de aanleg zijn geworden.

    De toekenning van een onderscheiden rechtsplegingsvergoeding op grond van een tegenvordering wordt bijgevolg uitgesloten.

    Er blijkt inderdaad nood te zijn aan enige verduidelijking in de regelgeving om de navolgende redenen:

    De aanvaarding door een deel van de rechtsleer van het principe van het omslaan van de kosten met betrekking tot de rechtsplegingsvergoedingen, stemt impliciet in met de toekenning van een rechtsplegingsvergoeding op grond van een tegenvordering, onafhankelijk van deze toegekend in het kader van de hoofdvordering. Geen enkele wettekst spreekt deze zienswijze tegen.

    Niettemin lijkt de niet-toekenning van een...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT