28 JANUARI 2019. - Koninklijk besluit betreffende de uitvoering van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en het houden van de registers in de griffies van de hoven en rechtbanken

VERSLAG AAN DE KONING

  1. Inleiding

    Sire,

    Het besluit dat wij de eer hebben aan de handtekening van Uwe Majesteit voor te leggen beoogt in de eerste plaats uitvoering te geven aan de nieuwe artikelen 288 en 288bis van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zoals die artikelen luiden na de wet van 14 oktober 2018 tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen.

    De bepaling onder 3° van de Omzendbrief van 21 december 2018 betreffende de lopende zaken luidt:

    "3° De zaken waarvoor geen nieuw initiatief van de Regering is vereist en die met het oog op de continuïteit van het gezag door de Uitvoerende Macht moeten worden behandeld, omdat anders een voor de burgers nadelig vacuüm zou ontstaan, moeten worden voortgezet.

    Het blijft steeds mogelijk om, na het inwinnen van het advies van de Raad van State, reglementaire teksten te finaliseren waarvan de voorbereiding aangevat werd lang vóór de kritieke periode, en die na sectorale onderhandelingen, enerzijds, geleid hebben tot de ondertekening van een protocolakkoord en, anderzijds, geleid hebben tot een akkoord van de bevoegde Ministers, in het bijzonder in het raam van de administratieve en budgettaire controle".

    Onderhavig besluit is noodzakelijk voor de uitvoering van de wet van 14 oktober 2018, die op 1 februari 2019 in werking treedt. Indien de modaliteiten voor de betaling van de rolrechten niet bepaald zijn, zullen de rechtszoekenden niet in staat zijn zich hiervan te kwijten, wat een nadelig gevolg zou hebben voor hen, aangezien het goede verloop van de beroepsprocedure gekoppeld is aan de voorafgaande betaling van de rolrechten. Het is daarom van essentieel belang dat dit besluit vóór 1 februari 2019 wordt aangenomen en gepubliceerd.

    Bovendien werd de tekst van dit besluit voorbereid en het advies van de Raad van State gevraagd vóór de kritieke periode, in dit geval op 26 november 2018, en het werd goedgekeurd door de bevoegde Ministers, in het bijzonder in het kader van de administratieve en budgettaire controle.

    Dit besluit maakt dus deel uit van de lopende zaken.

  2. Inhoud

    Artikel 288 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten vormt de grondslag voor de regeling bij in ministerraad overlegd koninklijk besluit van de rechtstreekse inning en invordering van de rolrechten door de Federale Overheidsdienst Financiën bij de uiteindelijke schuldenaars van die rechten. Tot de inwerkingtreding van de hiervoor genoemde wet werden de rolrechten door de eiser betaald aan de griffier onder de vorm van een provisie op het ogenblik van de rolstelling. Door de verschuiving van het opeisbaar worden van de rolrechten naar het tijdstip van het vonnis of het arrest, worden de rolrechten niet meer vóór de aanvang van het geding maar na de afloop ervan geïnd. Voortaan heeft de griffier dus geen actieve rol meer bij de inning van de rolrechten, afgezien van het inbrengen van de gegevens in de applicatie waaruit de Federale Overheidsdienst Justitie de datasets zal halen die nodig zijn om de Federale Overheidsdienst Financiën toe te laten de rechten te innen.

    Artikel 288bis van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten laat toe om bij koninklijk besluit de boete te bepalen die zal verschuldigd zijn in geval van laattijdige betaling van de rolrechten.

    Die uitvoeringsbepalingen vinden hun logische plaats in het Koninklijk besluit van 13 december 1968 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en het houden van de registers in de griffies der hoven rechtbanken. Dat Koninklijk besluit regelt:

    1. de overlegging door de griffiers van de hoven en rechtbanken van de vonnissen en arresten op het registratiekantoor (nu kantoor Rechtszekerheid) met het oog op de heffing en inning door dat kantoor van de registratierechten op die vonnissen en arresten (veroordelingsrecht en titelrecht);

    2. de heffing en inning van de griffierechten;

    3. het houden van de registers, boeken en documenten in de griffies.

      Dit koninklijk besluit werd sedert 1968 echter niet systematisch aangepast aan de evolutie in de wetgeving. Die evolutie heeft de afschaffing meegebracht van heel wat griffierechten en ook wijzigingen gebracht aan de bevoegdheid of benaming van bepaalde rechtbanken en hoven en van bepaalde administratieve diensten van de Federale overheidsdienst Financiën waarvan sprake in het besluit. Bovendien worden de registers en boeken, waarvan het houden in de griffies door het besluit worden voorgeschreven, niet meer op papieren dragers maar onder elektronische vorm gehouden.

      In plaats van het Koninklijk besluit van 1968 door middel van talrijke wijzigingsbepalingen te updaten wordt er voor geopteerd om dat Koninklijk besluit op te heffen en te vervangen door een nieuw koninklijk besluit.

      Het ontwerp van nieuw koninklijk besluit herneemt de structuur van het op te heffen koninklijk besluit (dat hierna het oude besluit wordt genoemd).

      Hoofdstuk I van het nieuwe besluit herneemt onder geüpdatete vorm de nog van toepassing zijnde bepalingen van het oude besluit. Vermits dit hoofdstuk de mededeling betreft van arresten en vonnissen die registratierechten kunnen opeisbaar maken, wordt de mededelingsplicht beperkt tot die akten (cf. weglating van "de andere akten van rechters"), met dien verstande dat met "arresten en vonnissen" in artikel 1 in principe ook de "beschikkingen"," beslissingen" enz... worden bedoeld die in wezen de aard hebben van een vonnis of arrest maar die in het Gerechtelijk Wetboek met die bijzondere termen worden aangeduid.

      Titel II van het nieuwe besluit wordt anders dan in het oude besluit opgesplitst in twee afdelingen: de ene betreffende de rolrechten en de andere betreffende de opstel- en expeditierechten.

      De eerste afdeling betreffende de rolrechten bevat de uitvoeringsbepalingen inzake de artikelen 288 en 288bis van het Wetboek van registratie-hypotheek- en griffierechten waarvan hiervoor sprake.

      Artikel 3 somt de gegevens op die de Federale Overheidsdienst Justitie moet mededelen aan de Federale Overheidsdienst Financiën opdat deze de inning en invordering van de rolrechten zou kunnen doen.

      Artikel 4 bevat de regels inzake het betalingsbericht waarbij de belastingschuldigen zullen worden uitgenodigd de verschuldigde betaling binnen de daarvoor bepaalde termijn te voldoen. Omdat de betaling van het rolrecht verschuldigd voor de eerste aanleg vereist is voor de behandeling van het beroep, wordt in artikel 4 benadrukt dat de Federale Overheidsdienst Financiën het betalingsbericht "onverwijld" moet versturen.

      De Raad van State heeft twee opmerkingen geformuleerd bij artikel 4 van het ontwerp van besluit.

      Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat de FOD Financiën het betalingsbericht "onverwijld" moet verzenden. De Raad van State vindt dat woord onnauwkeurig en stelt dat het moet vervangen worden door een meer precieze formulering. Het is echter niet de bedoeling van de regering om een precieze termijn te bepalen waarbinnen het betalingsbericht moet verstuurd worden, laat staan dergelijke termijn de aard te geven van een vervaltermijn. Het geautomatiseerde verwerkingssysteem laat toe het betalingsbericht op de post te doen binnen de twee dagen na de overmaking van de data door Justitie. Er dient echter ook rekening gehouden worden met weekends en brugdagen en met de mogelijkheid van technische storingen in het systeem. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden is de verzending dus zeker binnen de week mogelijk. De expliciete opdracht om het betalingsbericht onverwijld - dit is zonder onverantwoorde vertraging - te versturen, is aangewezen, gelet op het eventuele belang van de belastingplichtige om zijn hoger beroep zo spoedig mogelijk behandeld te krijgen. Er moet ook worden opgemerkt dat de formulering "onverwijld" diverse keren, met name in het Gerechtelijk Wetboek, kan worden teruggevonden zonder enig probleem (bijvoorbeeld in de artikelen 667, vierde lid, 725bis, § 2, vierde lid, 729/1, 770, § 4, 781, tweede lid, 967, 972, § 2, vijfde lid, 991sexies, derde lid, 1231.5, 1231.18/1, 1231.33/3, 1231.39, 1231.42, 1239, derde lid, 1311, 1369bis/7, § 1, 1371bis, vierde lid, Ger.W.).

      Het tweede lid bepaalt dat de boete wegens laattijdige betaling van de rolrechten "van rechtswege" verschuldigd wordt. De Raad van State merkt op dat de bepaling niet in de mogelijkheid voorziet om de opgelegde geldboete bij het bestuur te betwisten terwijl "niet kan worden uitgesloten" dat de opgelegde boete een strafrechtelijk karakter heeft in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Volgens de Raad van State dienen de stellers van het ontwerp zich dan ook af te vragen of het niet wenselijk is om de administratieve geldboete op te leggen met een uitdrukkelijke individuele rechtshandeling waartegen de betrokkene desgevallend administratief beroep kan instellen. Vooreerst wordt opgemerkt dat alle administratieve boetes in het kader van de belastingen opgenomen in het Wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten verschuldigd zijn door het loutere feit van de overtreding, met andere woorden van rechtswege. Het lijkt niet aangewezen om voor één belasting van die algemene regel af te wijken. De stellers van het ontwerp zijn bovendien van oordeel dat de boete geen strafrechtelijk karakter heeft. Wat er ook van zij, de gewone rechter kan desgevraagd zich hoe dan ook uitspreken over het al dan niet strafrechtelijk karakter van een fiscale boete, ongeacht of de administratieve boete van rechtswege verschuldigd is dan wel ingevolge een uitdrukkelijke individuele rechtshandeling van de administratie. De vereiste van een individuele rechtshandeling vanwege de administratie bij het opleggen van de boete zou tenslotte nog de kostenefficiëntie van het geautomatiseerde verwerkingssysteem ernstig verlagen.

      Artikel 5 bepaalt de administratieve boete die zal...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT