26 JUNI 2019. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van de inkomsten uit arbeid en van de opleidingstoelage en tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de tijd besteed aan vormingsactiviteiten in de gevangenis met arbeidstijd wordt gelijkgesteld

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen strekt er enerzijds toe de bedragen en de toekenningsvoorwaarden van de inkomsten voor gevangenisarbeid en van de opleidingstoelage vast te stellen en strekt er anderzijds toe de voorwaarden vast te stellen waaronder het volgen van een opleiding in de gevangenis recht geeft op een opleidingstoelage. Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 83, § 3, 84, § 1, 86, §§ 1 en 2 en 180 van de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (verder : de Basiswet).

In hoofdstuk 1 van voorliggend besluit worden een aantal begrippen gedefinieerd. In de hoofdstukken 2 en 4 worden de bedragen en toekenningsvoorwaarden van respectievelijk de inkomsten uit arbeid en de opleidingstoelage vastgesteld. Hoofdstuk 3 is gewijd aan het vaststellen van de voorwaarden waaronder de tijd besteed aan een vormingsactiviteit met arbeidstijd wordt gelijkgesteld. Hoofdstuk 5 verwijst in een enig artikel naar het door de gedetineerde te gebruiken formulier om de beschikbare arbeid in de gevangenis aan te vragen. Hoofdstuk 6, ten slotte, bevat een reeks opheffingsbepalingen en regelt de inwerkingtreding.

De finale versie van dit besluit houdt rekening met en geeft gevolg aan alle opmerkingen door de Raad van State gegeven in zijn advies 66.000/1 van 13 mei 2019.

Artikelsgewijze bespreking

Artikel 1 bevat de definities van een reeks begrippen die in het besluit worden gebruikt. Zo wordt onder meer verduidelijkt dat het begrip `vormingsactiviteiten' de generieke term is die met name zowel de beroepsgerichte opleidingen als de opleidingen van algemene aard viseert; begrippen die op hun beurt worden gedefinieerd. Omdat de wetgever als voorwaarde voor het ontvangen van een opleidingstoelage koos voor het mechanisme van gelijkstelling met arbeid, wordt ook het begrip `gelijkgestelde tijd' gedefinieerd.

Artikel 2 stelt de inkomsten uit arbeid vast. Voor die inkomsten wordt gekozen om te werken met een vorksysteem : het besluit legt de vork vast binnen dewelke de vergoeding voor arbeid dient te worden vastgesteld. Deze keuze is ingegeven door de noodzaak om flexibel rekening te kunnen houden met de conjunctuur van vraag en aanbod van de verschillende categorieën arbeid in de resp. gevangenissen in relatie tot het beschikbare budget. Het concrete bedrag van de inkomsten zal dan, per gevangenis en per type arbeid, vastgesteld worden door de beheerscommissie van de Regie van de Gevangenisarbeid. Als principe zal daarbij vooropstaan dat per type arbeid een zelfde vergoeding wordt vastgesteld, los van de gevangenis van verblijf. De gebruikte formulering biedt echter ook de mogelijkheid om, als daar goede redenen voor zijn, toch een verschillend beleid te voeren per gevangenis of in een welbepaalde gevangenis.

Van de bestaande regeling wordt in artikel 3 de regel overgenomen dat de gedetineerde ook vergoed wordt voor de arbeid die hij normalerwijze zou verricht hebben, maar niet kon verrichten wegens een staking van het personeel. In dat geval heeft de gedetineerde slechts recht op het minimumbedrag per uur dat hij zou gewerkt hebben, beperkt tot een totaal maximumbedrag per dag (overeenkomend met 7 uren). Ten opzichte van het Ministerieel Besluit van 1 oktober 2004 tot vaststelling van de bedragen van de aan de gedetineerden betaalde arbeidslonen, dat bij dit besluit opgeheven wordt, is nu wel duidelijk bepaald dat het moet gaan om een staking van het gevangenispersoneel. Een eventueel tekort aan personeel bij de privé-aannemer (ook als dit het gevolg zou zijn van een staking bij die privé-werkgever) valt dus bijvoorbeeld niet onder het toepassingsgebied. Aspecten die verband houden met de organisatie van de gevangenisarbeid (zoals bvb. sluitingen van werkhuizen tijdens de vakantieperiode) worden evenmin geviseerd worden door deze bepaling.

Artikel 4 legt vervolgens de voorwaarden vast waaronder de deelname aan vormingsactiviteiten recht geeft op een vergoeding of - anders geformuleerd - waaronder de tijd besteed aan vormingsactiviteiten gelijkgesteld wordt met arbeidstijd. In paragraaf 1 worden drie categorieën van vormingsactiviteiten opgesomd die recht geven op een opleidingstoelage.

  1. bevat de regel voor de opleiding van algemene aard : als een dergelijke opleiding minimum 4 lesuren per week beloopt en ze leidt tot een door de bevoegde overheid erkend studiebewijs, dan geeft het volgen van deze opleiding recht op een opleidingstoelage;

  2. bevat de regel voor de beroepsgerichte opleiding : als een dergelijke opleiding minimum 4 lesuren per week beloopt, en ze leidt tot een door de bevoegde overheid erkende beroepskwalificatie, dan geeft het volgen van deze opleiding recht op een opleidingstoelage;

  3. bevat de grondslag voor het erkennen van opleidingen van algemene aard die niet in de gevangenis zelf worden aangeboden, maar die vanuit de gevangenis via enige vorm van afstandsonderwijs kunnen worden gevolgd. De praktijk toont aan dat er behoefte is om ook dergelijke opleidingen te kunnen vergoeden. Het volgen van een dergelijke opleiding geeft evenwel niet automatisch recht op een opleidingstoelage. Vooreerst dient de directeur-generaal van de penitentiaire administratie of zijn gemachtigde daartoe een beslissing te nemen en veronderstelt deze beslissing dat het volgen van die opleiding in hoofde...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT