24 DECEMBER 2020. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 15, 25 en 26 van de wet van 20 juli 2020 tot verstrekking van een staatswaarborg voor bepaalde kredieten aan KMO's in de strijd tegen de gevolgen van het coronavirus en tot wijziging van de wet van 25 april 2014 op het statuut en toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het besluit dat wij de eer hebben ter ondertekening voor te leggen aan Uwe Majesteit wordt genomen ter uitvoering van de artikelen 15, 25 en 26 van de wet van 20 juli 2020 betreffende de toekenning van een staatswaarborg voor bepaalde kredieten aan KMO's in de strijd tegen de gevolgen van het coronavirus en tot wijziging van de wet van 25 april 2014 betreffende het statuut van en de controle op kredietinstellingen en beursvennootschappen, hierna "de wet" genoemd.

Het doel van dit besluit is de procedure vast te stellen voor het aanspreken van de staatswaarborg als bedoeld in artikel 15 van de wet, de modaliteiten voor de vaststelling en de betaling van de vergoeding als bedoeld in artikel 25 van de wet en de voorwaarden voor tussentijdse voorschotten en de definitieve afrekening als bedoeld in artikel 26 van de wet.

Algemene toelichting

Het doel van deze regels is ervoor te zorgen dat kredietgevers het recht hebben om snel, in geval van wanbetaling of vanaf het moment dat een gewaarborgd krediet achterstallig is, onmiddellijk een tussentijds voorschot te krijgen dat wordt berekend op basis van een deugdelijke raming van het bedrag van de economische verliezen en dat in verhouding staat tot de dekking die door de Staatswaarborg wordt geboden.

Het recht op betaling van een voorschot met een zeker en snel karakter, is één van de voorwaarden waaraan de Staatswaarborg moet voldoen opdat kredietgevers rekening zouden kunnen houden met de Staatswaarborg bij de controle op de naleving van hun verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de prudentiële vereisten die van toepassing zijn op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1. - Definities

Het eerste hoofdstuk bevat de definities die relevant zijn voor het besluit.

HOOFDSTUK 2. - Vergoeding

Het tweede hoofdstuk heeft betrekking op de betaling van de vergoeding.

De wet geeft de Koning de bevoegdheid om de procedure voor de betaling van de vergoeding te bepalen. Deze betaling volgt op de berekening van het te betalen bedrag door de Thesaurie overeenkomstig artikel 23 van de wet.

De gegevens voor de berekening van de vergoeding worden ontleend aan de rapportering als bedoeld in artikel 37 van de Wet. Deze rapportering wordt als gecontroleerd, volledig en definitief beschouwd voor de gewaarborgde portefeuilles drie maanden na het einde van de periode waarin de kredietgever zijn gewaarborgde portefeuille mag opbouwen. De datum van 31 maart 2021 of drie maanden in het geval van een verlenging van de periode is dus een uiterste datum. Het verzoek tot betaling volgt op deze datum.

De vergoeding is verschuldigd per individueel gewaarborgd krediet, maar wordt eenmaal berekend over de looptijd van het gewaarborgde krediet en is gelijktijdig en onsplitsbaar te betalen.

HOOFDSTUK 3. - Tussentijdse voorschotten

Artikel 3 van het koninklijk besluit werd opgesteld om te voldoen aan de solvabiliteitsvereisten van de Europese Verordening 575/2013. De waarborg moet immers aan bepaalde voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor de berekening van de solvabiliteitsratio's. Het recht op een voorschot maakt hier deel van uit en wordt beschreven in artikel 215, 2., a) van deze Verordening dat bepaalt dat "de leningverstrekkende instelling heeft recht op een zo spoedig mogelijk door de garantiegever te verrichten voorlopige betaling die aan beide volgende voorwaarden voldoet:

- Zij vormt een deugdelijke raming van de omvang van het verlies, met inbegrip van de verliezen die voortvloeien uit de niet-betaling van rente en van andere soorten betalingen die de kredietnemer verplicht is te verrichten, dat vermoedelijk door de leningverstrekkende instelling zal worden geleden;

- Zij is evenredig met de dekking van de garantie;".

Het begrip "deugdelijke" dat in het koninklijk besluit wordt genoemd, is letterlijk overgenomen uit dit artikel naar aanleiding van de aanbevelingen van de NBB, na overleg met de EBA.

In dit artikel wordt bevestigd dat voorschotten een recht vormen in hoofde van de kredietgever ten opzichte van de Staat als borg. De berekening van de voorschotten moet de kredietgever in staat stellen om bij de controle op de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 575/2013 rekening te houden met de staatswaarborg. De voorschotten komen overeen met 80% van het door de Thesaurie geschatte verlies. Deze voorschotten komen dus overeen met 100% van de Staatswaarborg.

De berekening van de geraamde verliezen is het voorwerp van een protocol dat werd afgesloten tussen FEBELFIN en de kredietgevers die niet door FEBELFIN vertegenwoordigd worden, de Nationale Bank van België en de Thesaurie.

Artikel 4 bepaalt dat de aanvraag voor voorschotten moet worden ingediend bij de Thesaurie die een ontvangstbewijs zal afgeven. Aan de aanbeveling van de Raad van State om systemen op te zetten waarin de toegestane wijzen van binnenkomst en doorgifte duidelijk worden aangegeven en waarin een definitieve datum voor de uitwisseling van de betrokken documenten kan worden aangegeven, is voldoende voldaan.

Deze aanvraag voor voorschotten kan het in artikel 15 van de Wet bedoelde aanspreken van de staatswaarborg voorafgaan. Op grond van artikel 4 van de wet kan een aanvraag voor voorschotten worden ingediend zodra er op ten minste één gewaarborgd krediet waarschijnlijke verliezen zullen worden geleden en deze verliezen het voorwerp uitmaken van een deugdelijke raming in de zin van artikel 3.

Hoewel het om een waarborg per individueel krediet gaat en het voorschot betrekking heeft op verliezen per individueel krediet, geldt de aanvraag voor voorschotten, zoals bij het aanspreken van de staatswaarborg, voor alle gewaarborgde kredieten die de gewaarborgde portefeuille van de kredietgever vormen, om meerdere aanvragen voor voorschotten, zowel in de tijd als per krediet, te vermijden.

De aanvraag voor voorschotten geldt voor reeds bekende verliezen, maar ook voor mogelijke toekomstige verliezen die op het moment van het verzoek nog niet bekend waren.

De aanvraag voor voorschotten is "éénmalig" in de zin dat het van toepassing is op alle gewaarborgde kredieten die deel uitmaken van de gewaarborgde portefeuille van de kredietgever. De kredietgever hoeft niet zoveel voorschotten aan te vragen als hij heeft gekregen; hij hoeft er maar één aan te vragen. Daarna wordt de berekening van de voorschotten automatisch elke maand uitgevoerd op basis van de rapportering waarover de NBB beschikt. Het doel ervan is om de gewaarborgde portefeuille van de kredietgever "op eender welk moment" te dekken. De verliezen per krediet kunnen in de loop van de tijd veranderen en ook het aantal kredieten kan in de loop van de tijd veranderen, temeer met het oog op een eventuele verlenging van de termijn bedoeld in artikel 4, § 1 van de wet van 20 juli 2020.

De Thesaurie vermeldt op haar website het post- en e-mailadres waarnaar de aanvraag moet worden verzonden en de informatie die in de aanvraag moet worden opgenomen, zoals de volledige contactgegevens van de kredietgever en de contactgegevens van een contactpersoon. Dit zijn geen materiële of formele voorwaarden voor de ontvankelijkheid van de voorschotaanvraag.

Het artikel 5 voorziet dat de Thesaurie maandelijks een voorlopige afrekening opmaakt. De voorlopige afrekening is de som van de voorschotten voor elk krediet voor de gehele portefeuille van gewaarborgde kredieten.

Het verschil in tijd tussen de 45 dagen waarover de Staat beschikt om het verschil te betalen en de 30 dagen waarover de kredietgever beschikt, wordt gerechtvaardigd door het verschil in de aanvangsdatum van deze periode. De Staat betaalt het verschil binnen 45 dagen na het einde van de maand die aan de voorlopige afrekening voorafgaat, terwijl de aanvangsdatum van de termijn van 30 dagen voor de kredietgever de ontvangst van het verzoek tot betaling van de Thesaurie is. Dit verschil van 15 dagen is de door de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT