23 MEI 2018. - Koninklijk besluit betreffende de Hoge Raad van Financiën

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het voorgestelde ontwerp van koninklijk besluit heeft tot doel de samenstelling en de werking van de Hoge Raad van Financiën (HRF) te herwerken om te beantwoorden aan de door de Europese Commissie geformuleerde opmerkingen in het kader van de uitvoering van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie (VSCB).

Inderdaad, overeenkomstig de vereisten die in het VSCB zijn bepaald en de ermee gepaard gaande gemeenschappelijke principes, uiteengezet in de communicatie 2012(342) van de Commissie, is de Belgische Staat, als verdragsluitende partij, ertoe gehouden de bepalingen aan te nemen die de onafhankelijkheid waarborgen van het nationaal instituut dat ermee belast is de naleving van de in het Verdrag uiteengezette regels na te gaan. In het samenwerkingsakkoord van 22 mei 2014 tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Gemeenschapscommissies tot organisatie van de publicatie van de maandelijkse en de kwartaalbegrotingsgegevens en tot aanduiding van de onafhankelijke instelling is de permanente Afdeling financieringsbehoeften van de overheid van de Hoge Raad van Financiën (verder Afdeling financieringsbehoeften) als onafhankelijke instelling aangeduid.

Met het oog op de presentatie van het verslag C(2017)1201 dat de Europese Commissie in uitvoering van artikel 8, § 1, van het VSCB heeft uitgebracht, had zij, met betrekking tot de bestaande nationale bepalingen die de samenstelling en werking van de Afdeling financieringsbehoeften regelen, in een voorafgaande evaluatie van België, een aantal fundamentele opmerkingen gemaakt over de onafhankelijkheid van de Afdeling.

Deze zijn uiteengezet in drie krachtlijnen:

  1. het expliciet verzekeren van de totale onafhankelijkheid van de leden van het monitoringinstituut (in casu de Afdeling financieringsbehoeften) en de werking ervan ten opzichte van elke externe invloed, meer bepaald van de budgettaire autoriteiten en de politieke macht. Meer bepaald stoort de Commissie zich aan de rol van het bureau van de HRF en de rol van de Minister van Financiën die optreedt als voorzitter van de HRF en van het bureau. Alhoewel in praktijk het bureau zich niet moeit met de adviezen van de Afdeling financieringsbehoeften, heeft het volgens het KB officieel toch de bevoegdheid om de werkzaamheden van de HRF (inclusief de Afdeling financieringsbehoeften) te bepalen en, kan het dus een invloed uitoefenen. Bovendien kan het volgens de Commissie niet dat de leden van de Afdeling financieringsbehoeften een nationale, gewestelijke of gemeenschapsregering "vertegenwoordigen" omdat dit de onafhankelijkheid van de leden in het gedrang brengt;

  2. de totale autonomie van de Afdeling financieringsbehoeften waarborgen in de communicatie van haar adviezen.

  3. voor de Afdeling financieringsbehoeften voldoende middelen vastleggen met inbegrip van een eigen secretariaat en een gereserveerde budgettaire toelage. De Commissie stoort zich aan het feit dat de leden van het secretariaat van de Afdeling financieringsbehoeften onder leiding werken van een Directeur-generaal van de FOD Financiën.

    Teneinde aan deze opmerkingen te beantwoorden en met een bezorgdheid tot helderheid wordt in het voorliggend ontwerp de optie genomen om het volledige Koninklijk besluit van 3 april 2006 betreffende de Hoge Raad van Financiën te herschrijven. Er wordt niet langer uitgegaan van een bureau en een totale samenstelling van de HRF die dan verder in afdelingen wordt ingedeeld. In het nieuwe KB wordt uitgegaan van het principe van 2 afzonderlijke permanente afdelingen en de Studiecommissie voor de vergrijzing die samen de HRF vormen. Er wordt ook gebruik van gemaakt om een duidelijker een eenvoudiger beschrijving te geven, waarbij voor iedere afdeling telkens de samenstelling, de werking en het secretariaat worden gedefinieerd.

    Heel wat wijzigingen zijn trouwens de reglementaire bevestiging van wat reeds in de dagdagelijkse werking van de HRF gebeurt.

    In het finaal verslag van de Europese Commissie C(2017)1201 in uitvoering van artikel 8, § 1, van het VSCB, wordt referentie gemaakt naar de aanpassingen die met dit ontwerp worden beoogd. Deze aanpassingen gelden als een noodzakelijke voorwaarde om de functionele autonomie van het monitoringinstituut in overeenstemming te brengen met de vereisten zoals bepaald in het VSCB en de ermee gepaard gaande gemeenschappelijke principes, uiteengezet in de communicatie 2012(342) van de Commissie.

    COMMENTAAR VAN DE ARTIKELEN

    Artikel 1. Dit artikel legt de organisatie van de Hoge Raad van Financiën vast, die zal bestaan uit twee permanente afdelingen, te weten de Afdeling financieringsbehoeften van de overheid en de Afdeling fiscaliteit en parafiscaliteit, en de Studiecommissie voor de vergrijzing bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 2 van de wet van 5 september 2001 tot oprichting van een Studiecommissie voor de vergrijzing en opstelling van een Vergrijzingsnota.

    Art. 2. Dit artikel herneemt, ten opzichte van artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 april 2006, de algemene bevoegdheden van technische en raadgevende aard en de adviserende rol bij de Minister van Financiën en de Minister van Begroting bij de voorbereiding van het fiscaal beleid, het financieel beleid en het begrotingsbeleid. Die bevoegdheden worden nu echter duidelijk aan de afdelingen toebedeeld en niet langer aan de Raad in zijn geheel.

    De bevoegdheden van de betrokken afdeling worden uitgebreid. De Afdeling financieringsbehoeften van de overheid zal eveneens een advies kunnen verstrekken aan de gemeenschaps- en gewestregeringen, met het oog op de voorbereiding van hun financieel en begrotingsbeleiden dit onverminderd de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 10 en 17 van de ontwerp.

    Art. 3. In het verlengde van het vorige artikel, herneemt dit artikel eveneens de mogelijkheden van tussenkomsten via adviezen of standpunten en beraadslagingen van de afdelingen.

    Wat de wijze van beraadslaging betreft is er enkel een bijzondere meerderheid van twee derden vereist wanneer de afdelingen zelf gevat zijn door een vraag en op hun eigen initiatief een verslag publiceren. Deze bijzondere meerderheid is dus niet van toepassing voor de verplichte verslagen die van de afdelingen vereist worden, meer bepaald wat de evaluatie van de begrotingsdoelstellingen betreft.

    Aangezien het om een bijzondere meerderheid inzake beraadslaging gaat spreekt het voor zich dat deze ook niet nodig is opdat de afdelingen een vraag in behandeling zouden kunnen nemen.

    Art. 4. De samenstelling en de bevoegdheden van de Studiecommissie van de vergrijzing worden in dit artikel geformuleerd met een verwijzing naar de voormelde wet van 5 september 2001.

    Art. 5. Dit artikel duidt de Minister van Financiën aan als titelvoerende voorzitter van de Raad. Teneinde tegemoet te komen aan de bezorgdheden van de Europese Commissie, wordt er expliciet gesteld dat de Minister van Financiën geen deel uitmaakt van de in artikel 1 aangehaalde permanente afdelingen. In samenlezing met de exclusieve bevoegdheden van de afdelingen (zie verder), zal duidelijk zijn dat hij geen enkele invloed kan uitoefenen op de werking van de afdelingen.

    Er wordt ook tegemoet gekomen aan het advies van de Raad van State om in het KB de wijze van benoeming van de Vice-voorzitter, die tevens Voorzitter is van de Studiecommissie voor de vergrijzing, op te nemen. Daartoe wordt de vierde en vijfde zin van artikel 4 van het op te heffen KB van 3 april 2006 hernomen. Daarmee verband houdend kan de ontwerptekst van artikel 19, eerste lid, 2° van dat ontwerp worden vereenvoudigd.

    Art. 6. Met dit artikel wordt de samenstelling van de Afdeling financieringsbehoeften bepaald. Deze is in feite dezelfde als de samenstelling uit het KB van 3 april 2006. De formulering is echter sterk vereenvoudigd. De duurtijd van het mandaat blijft onveranderd op 5 jaar.

    Een lid voorgesteld door de Duitstalige Gemeenschap kan eveneens de vergaderingen van de afdeling bijwonen maar enkel met raadgevende stem. Wat in praktijk reeds gebeurde, wordt nu ook expliciet in het KB voorzien.

    Art. 7. Vanuit de bezorgdheid tot onafhankelijkheid mogen de leden van de Afdeling geen enkel in dit artikel opgesomd politiek mandaat uitoefenen, zoals dit trouwens reeds het geval was in toepassing van het koninklijk besluit van 3 april 2006. De onverenigbaarheid wordt evenwel uitgebreid tot de bedoelde mandatarissen van alle gemeenten.

    Art. 8. Dit artikel bepaalt hoe de voorzitter van de Afdeling financieringsbehoeften wordt benoemd. Voortaan wordt uitdrukkelijk bepaald dat de voorzitter een lid is van de Afdeling die afkomstig is van de Nationale Bank van België (NBB), benoemd na advies van de gewest- en gemeenschapsministers van Begroting en Financiën en na beraadslaging in de Ministerraad.

    Art. 9. Dit artikel is het nieuwe sleutelartikel dat de autonome werking van de Afdeling financieringsbehoeften verankert. Het is voortaan duidelijk de voorzitter van de Afdeling die de organisatie en het verloop van de werkzaamheden van de Afdeling bepaalt. Het bureau noch de Minister hebben hier nog enige zeggenschap in.

    Overeenkomstig de wens van de Commissie, vermeldt het tweede lid uitdrukkelijk dat de leden van de Afdeling hun opdrachten volledig autonoom uitvoeren, zonder dat zij kunnen worden onderworpen aan instructies komende van enige overheid, daaronder deze die eventueel zouden komen van de entiteit of het organisme waarvan het lid afkomstig is. De leden worden nog voorgedragen door de verschillende politieke overheden, maar vertegenwoordigen deze niet langer. Dit doet uiteraard geen afbreuk aan de mogelijkheid om de Afdeling uit te breiden...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT