23 DECEMBER 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering tot ontvankelijkheid en gelijkwaardigheid van een aanvraag tot afwijking van de eindtermen, wat de tweede graad technisch secundair onderwijs betreft

DE VLAAMSE REGERING,

Gelet op de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, bekrachtigd bij het decreet van 27 mei 2011, artikel 147;

Gelet op de aanvraag van augustus 2016 van de Federatie Steinerscholen Vlaanderen vzw, Gitsschotellei 188 in 2140 Antwerpen, tot afwijking van de eindtermen van de tweede graad technisch secundair onderwijs;

Gelet op het gemotiveerde positieve advies over de ontvankelijkheid en de gelijkwaardigheid van de aanvraag van de Federatie Steinerscholen Vlaanderen, opgesteld op 4 november 2016 door enerzijds een commissie van onafhankelijke deskundigen en anderzijds de onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 14 december 2016;

Overwegende het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000 tot vaststelling van de vakgebonden eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 18 januari 2002, laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 maart 2015, bekrachtigd bij het decreet van 29 mei 2015;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs;

Na beraadslaging,

Besluit :

Artikel 1. De aanvraag tot afwijking van de eindtermen van de tweede graad van het technisch secundair onderwijs, wat aardrijkskunde, Engels, Frans, geschiedenis, Nederlands, natuurwetenschappen en wiskunde betreft, ingediend door de Federatie Steinerscholen Vlaanderen vzw, Gitsschotellei 188 in 2140 Antwerpen, is ontvankelijk. De vervangende eindtermen, opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd, worden gelijkwaardig verklaard.

Art. 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 23 december 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering,

  1. BOURGEOIS

    De Vlaamse minister van Onderwijs,

  2. CREVITS

    Bijlage

    Vervangende eindtermen tweede graad technisch secundair onderwijs

    van de Federatie Steinerscholen Vlaanderen vzw als vermeld in artikel 1

    Het geheel van de eindtermen tweede graad technisch secundair onderwijs, met uitzondering van lichamelijke opvoeding, vastgelegd in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000 tot vaststelling van de vakgebonden eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs, laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 maart 2015, wordt voor de Federatie Steinerscholen Vlaanderen VZW vervangen door de hierna volgende eindtermen.

    De eindtermen, aangeduid met het symbool *, zijn attitudinale eindtermen.

    1. Aardrijkskunde

      1.1. Motivering en toelichting

      De steinerscholen nemen het standpunt in dat leerlingen eerst de fysische aardrijkskunde grondig moeten beheersen om in een later stadium (derde graad) de sociale en humane geografie aan te kunnen. In hun visie is het zo dat de kennis van de fysische processen van platentektoniek, klimaat enz. noodzakelijk is om in de derde graad de sociale en economische problematiek van de continenten te kunnen behandelen. Ten opzichte van de door het Vlaams parlement bekrachtigde eindtermen betekent dit een omgekeerde aanpak.

      Een andere - fundamentelere - reden is dat de steinerpedagogie op grond van innerlijke groeiwetmatigheden van jongeren in de tweede graad de innerlijke turbulenties van de 15-16-jarigen wil ondersteunen met leerstof over de fysische turbulenties die zich op de aarde voordoen. Het bewust openstaan voor idealen, gemeenschapszin enz. situeert zich eerder bij adolescenten van de derde graad. Daarom kiest men er in de steinerpedagogie voor om in deze leeftijd de focus te leggen op sociale en economische verhoudingen, woon- en cultuurvormen, volkeren en levensbeschouwingen.

      Een gedeelte van de eindtermen aardrijkskunde passen in een vakoverschrijdende planning waarbij de leerplanrealisaties van de vakken exploratie, biologie en chemie met die van het vak aardrijkskunde op elkaar afgestemd worden.

      1.2. Vervangende eindtermen

      Context, autonomie en verantwoordelijkheid

      De volgende eindtermen voor de tweede graad TSO worden gelezen vanuit de persoonlijke, sociale en mondiale context en dat met behulp van ondersteunende technieken.

      1.2.1 Algemeen

      De leerlingen

      ET 1 kunnen aardrijkskundige informatie raadplegen en verwerken gebruikmakend van beschikbare, hedendaagse informatiebronnen en technieken;

      ET 2. kunnen een verscheidenheid aan ruimtelijke wetenschappen verbinden met allerlei beroepen en onderzoeksdomeinen;

      ET 3. kunnen vereenvoudigde geologische kaarten en bodemkaarten lezen;

      ET 4. kunnen een kaartvoorstelling kiezen in functie van het gebruik;

      ET 5. bepalen een standplaats door middel van beschikbare hedendaagse technieken en methodes.

      1.2.2. Reliëfvormen en opbouw van de aarde

      De leerlingen

      ET 6. stellen op een eenvoudige manier aardrijkskundige gegevens cartografisch voor;

      ET 7. herkennen de voornaamste reliëfvormen in het landschap en op afbeeldingen ervan;

      ET 8. beschrijven en lokaliseren op een wereldkaart de belangrijkste reliëfgebieden van de wereld op continenten en oceaanbodem;

      ET 9. verklaren de processen van verwering, erosie en sedimentatie, d.w.z. ze kennen de begrippen en herkennen enkele soorten van verschijnselen in het landschap of op afbeeldingen ervan;

      ET 10. kennen de samenhang van de grote reliëfstructuren als resultaat van opbouw- en afbraakprocessen;

      ET 11. zoeken naar een verklaring voor het ontstaan van een landschap vanuit de directe of indirecte waarneming;

      ET 12. kennen de geologische tijdschaal en belangrijke stappen in de evolutie van de aarde, het klimaat en het leven;

      ET 13. kennen het theoretische model van de inwendige opbouw van de aarde;

      ET 14. kunnen eenvoudige reliëfvormen op een samenhangende manier in verband brengen met lithologische kenmerken, geologische structuren en geomorfologische processen.

      1.2.3. Platentektoniek

      De leerlingen

      ET 15. verwoorden de krachtlijnen van het model van de platentektoniek als verklaring voor de vorming van continenten en reliëf, aardbevingen en vulkanisme;

      ET 16. weten dat de theorie van de platentektoniek een model is naast andere mogelijke verklaringen.

      1.2.4. Aardbevingen

      De leerlingen

      ET 17. kennen de verschillen in intensiteit van aardbevingen;

      ET 18. beschrijven een aardbeving als uitwerking van verschillende oorzaken;

      ET 19. verklaren aan de hand van berichten in verband met aardbevingen (verhalen over historische aardbevingen, pers, internet) en lokalisatie op de wereldkaart mogelijke oorzaken voor deze verschijnselen;

      ET 20. brengen aardbevingsgebieden in relatie met het model van de platentektoniek.

      1.2.5. Vulkanisme

      De leerlingen

      ET 21. kunnen de kenmerken (vorm, ligging, begeleidende verschijnselen) van verschillende soorten van vulkanen opsommen en verklaren;

      ET 22. beschrijven een vulkaanuitbarsting als uitwerking van verschillende oorzaken;

      ET 23. verklaren aan de hand van berichten in verband met vulkaanuitbarstingen (historische uitbarstingen, pers, internet e.d. ) en lokalisatie op de wereldkaart mogelijke oorzaken voor deze verschijnselen;

      ET 24. brengen vulkanische gebieden in relatie met het model van de platentektoniek.

      1.2.6. Atmosfeer

      De leerlingen

      ET 25. kennen de samenstelling en de opbouw van de atmosfeer;

      ET 26. kunnen een aantal functies van de atmosfeer opsommen en verklaren;

      ET 27. brengen weer en klimaat in verband met opbouw van en met processen in de atmosfeer;

      ET 28. leggen een verband tussen enkele atmosferische milieuproblemen en menselijk gedrag (op basis van satellietbeelden, kaarten, afbeeldingen e.d.);

      ET 29. demonstreren inzicht in een aantal dynamische aspecten van de atmosfeer.

      1.2.7. Weerkunde

      De leerlingen

      ET 30. beschrijven met behulp van eigen waarnemingen en meettoestellen: temperatuur, luchtdruk, luchtvochtigheid, windrichting, windkracht, bewolking enz.;

      ET 31. lezen en interpreteren een eenvoudige weerkaart;

      ET 32. schatten een weersituatie in door rekening te houden met weerkaarten en -berichten.

      1.2.8. Klimatologie

      De leerlingen

      ET 33. lezen en interpreteren tabellen en grafieken van klimatologische elementen zoals temperatuur- en neerslagverdeling;

      ET 34. kennen de verschillende klimaattypes en hun natuurlijke vegetatie;

      ET 35. sommen beïnvloedende factoren op de verschillende klimaatelementen op;

      ET 36. beschrijven enkele belangrijke windsoorten en hun relatie met enkele klimatologische elementen;

      ET 37. beschrijven enkele belangrijke zeestromingen en hun relatie met enkele andere klimatologische elementen;

      ET 38. interpreteren een klimaat aan de hand van temperatuur, neerslag en algemene luchtcirculatie;

      ET 39. duiden op de wereldkaart grote klimaatzones aan en verklaren deze.

      1.2.9. Kosmos

      De leerlingen

      ET 40. geven de bewegingen in het zonnestelsel en de gevolgen ervan op aarde aan;

      ET 41. verwoorden op een samenhangende wijze het ontstaan en de structuur van het heelal aan de hand van een aantal astronomische begrippen;

      ET 42. kunnen met een toepassing uit het ruimteonderzoek, het maatschappelijk nut ervan illustreren.

      1.2.10. Ecologie

      De leerlingen

      ET 43. kennen de begrippen biosfeer en ecologie;

      ET 44. demonstreren inzicht in de beperkte draagkracht van de aarde in verband met voedsel, energie en grondstoffen;

      ET 45. demonstreren begrip van een aantal milieuproblemen vanuit de ecologie;

      ET 46. ontwikkelen een op inzicht gestoelde, respectvolle houding tegenover het milieu;*

      ET 47. ontwikkelen een verantwoordelijkheidsgevoel voor de aarde.*

      1.2.11. Landschappen

      De leerlingen

      ET 48. beschrijven, op basis van terreinwaarnemingen, minstens één landschaptype gedetailleerd, met aandacht voor reliëf (hoogte, horizonlijn, hoogteverschillen, helling, bodembezetting, plantengroei, ecologische waarde van het gebied enz.);

      ET 49. maken gebruik van enkele methodes, o.a. de polygonatiemethode en de voerstraalmethode, om een terrein op te meten;

      ET 50. kunnen op basis van terreinmetingen:

      - minstens één landschapstype gedetailleerd beschrijven,

      - een afgebakend gebied gedetailleerd in kaart brengen,

      - een juiste relatie...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT