22 JUNI 2017. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken en tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 16 februari 2017 tot wijziging van de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten

VERSLAG AAN DE KONING,

Sire,

De wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten, hierna « de wet » genoemd, heeft tot doel de richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU om te zetten in Belgisch recht, respectievelijk in de klassieke en in de speciale sectoren.

Dit ontwerp zorgt voor de gedeeltelijke omzetting van het hoofdstuk omtrent de uitvoering van de opdracht in de richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU. Naast een aantal technische aanpassingen en aanpassingen in verband met de strijd tegen de sociale dumping, wordt aldus voor een ingrijpende hervorming van de regels omtrent de wijzigingen aan de opdracht gezorgd. Deze hervorming is ingegeven door artikel 72 van richtlijn 2014/24/EU en artikel 89 van richtlijn 2014/25/EU. Daarnaast wordt ook het toepassingsgebied aangepast. Een aantal kernbepalingen omtrent wijzigingen aan de opdracht worden van toepassing verklaard in de speciale sectoren, zelfs wanneer het personen (meestal van privaat recht) betreft die genieten van bijzondere of exclusieve rechten. Ter herinnering, op heden zijn de algemene uitvoeringsregels niet van toepassing in de zogenaamde private speciale sectoren.

Daarnaast worden een aantal louter technische aanpassingen doorgevoerd in de tekst, en wordt de inwerkingtreding geregeld van de wet van 16 februari 2017 tot wijziging van de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. De voormelde louter technische aanpassingen hebben betrekking op onderstaande artikelen van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 : de artikelen 11 (aanduiding leidend ambtenaar), 16 (personeel), 25 (verduidelijking berekeningswijze borgtocht), 30 (verduidelijking modaliteiten bij afhouding van borgtocht), 35 (kopij op aanvraag van het bestek), 41 (afzien van keuring), 47 (uitvoering in eigen beheer), 67 (modaliteiten omtrent voorschotten), 69 (berekeningsbasis intrest voor laattijdige betaling), 76 (voorbereidingstijd voor de andere fases dan de eerste fase) en 82 (modaliteiten tegenproef). Het ontwerp voorziet eveneens in de invoeging van een nieuw artikel omtrent de berekeningsbasis van de bijzondere of algemene straffen of vertragingsboetes (nieuw in te voegen artikel 46/1).

Tot slot voorziet het ontwerp in een aantal nieuwe bepalingen die kaderen in de strijd tegen de sociale dumping. De voornaamste bepalingen in dit verband hebben betrekking op het verbod voor de onderaannemer om het geheel van de opdracht dat hem werd toegewezen verder in onderaanneming te geven, de beperking van de onderaannemingsketen, de verhoogde transparantie in deze onderaannemingsketen, de verplichte naleving van de erkenningswetgeving voor de onderaannemers en op het nazicht op de afwezigheid van uitsluitingsgronden in hoofde van de onderaannemers. Zoals erop is gewezen in de Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2016 over sociale dumping in de Europese Unie, kan er ofschoon de afwezigheid van een reglementaire of universeel gebruikte definitie van het begrip sociale dumping, vanuit gegaan worden dat dit begrip betrekking heeft op een brede waaier aan opzettelijke misbruikpraktijken en de omzeiling van bestaande Europese en nationale wetgeving (met inbegrip van wetten en algemeen toepasselijke collectieve overeenkomsten), die oneerlijke concurrentie mogelijk maken door de arbeids- en werkingskosten op illegale wijze te minimaliseren, en resulteren in de schending van de rechten en de uitbuiting van werknemers.

Behoudens indien anders is aangegeven zijn de wijzigingen die door het onderhavig ontwerp worden ingevoerd ook van toepassing op de opdrachten die onder het toepassingsgebied vallen van de wet defensie en veiligheid. Zodoende zijn deze opdrachten op één enkele uitzondering na (zie het nieuwe artikel 38/19, tweede lid), ook onderworpen aan van de nieuwe regels omtrent de wijzigingen aan de opdracht. In de richtlijn 2009/81/EG `defensie en veiligheid' zijn geen regels vervat inzake wijzigingen aan de opdracht, zodat de lidstaten, binnen de perken van de Europese Verdragen, in dat verband over een beleidsmarge beschikken. Er zijn echter geen objectieve redenen om voor de betreffende opdrachten andere regels in te voeren dan de algemeen geldende regels inzake wijzigingen aan de opdracht.

Ten slotte is rekening gehouden met de opmerkingen in het advies 61.030/1 van de Raad van State, gegeven op 23 maart 2017, tenzij anders is bepaald in de commentaar.

Artikel 1. Deze bepaling wijzigt het opschrift van het koninklijk besluit van 14 januari 2013. Zowel de plaatsing als de uitvoering van de concessieovereenkomsten zullen geregeld woorden door een afzonderlijke wet (de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessie overeenkomsten) en een afzonderlijk koninklijk besluit. Dienvolgens hoeft in het opschrift van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 niet langer verwezen te worden naar de concessies voor openbare werken. De specifieke bepalingen omtrent concessies voor openbare werken (de artikelen 104 tot 114) worden dan ook opgeheven (zie de commentaar bij artikel 46).

Art. 2. Deze bepaling is gericht op het doorvoeren van twee terminologische aanpassingen op diverse plaatsen van het koninklijk besluit van 14 januari 2013. Telkens wanneer sprake is van de "aanbestedende overheid" wordt dit begrip vooreerst vervangen door het begrip "aanbesteder". Dit laatste begrip omvat niet alleen de aanbestedende overheden (in de klassieke en speciale sectoren), maar ook de aanbestedende entiteiten die geen aanbestedende overheid zijn, te weten de overheidsbedrijven en de (hoofdzakelijke privaatrechtelijke) personen met bijzondere of exclusieve rechten in de speciale sectoren. Dit overkoepelend begrip werd ingevoerd in artikel 2, 5°, van de wet en wordt ook hier aangewend, aangezien alle voormelde actoren hierdoor in bondige bewoordingen kunnen worden gevat.

De tweede terminologische wijziging is erop gericht, voor de formaliteiten waarvoor nu een aangetekende zending vereist, naast deze aangetekende zending ook toe te laten dat gebruik wordt gemaakt van elektronische zendingen die op vergelijkbare wijze de exacte datum van de verzending waarborgen. Dit betekent een aanzienlijke administratieve vereenvoudiging voor de aanbesteders.

Art. 3. Deze bepaling is gericht op de vervanging van het eerste artikel, waarin aangegeven wordt welke richtlijnen worden omgezet door middel van het koninklijk besluit van 14 januari 2013. Vanzelfsprekend moet verwezen worden naar de richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU. De betreffende referenties zijn dan ook aangepast.

Art. 4. Deze bepaling is gericht op het doorvoeren van een aantal terminologische aanpassingen in de definities. Vooreerst worden, in de bepalingen onder a) tot f), een aantal definities geactualiseerd in het licht van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten en haar uitvoeringsbesluiten. Deze aanpassingen behoeven geen nadere toelichting.

Daarnaast worden in de bepaling onder g) twee definities ingevoerd. Voor het begrip "wijziging van de opdracht" betreft het, in de meest algemene zin, elke aanpassing van de contractuele voorwaarden van de opdracht of de raamovereenkomst. Omtrent de wijziging van de opdracht worden heel wat artikelen gewijzigd en toegevoegd (zie de artikelen 37 en 38 die vervangen worden en de artikelen 38/1 tot 38/19 die worden toegevoegd). Deze bepalingen zijn gericht op de omzetting van artikel 72 van richtlijn 2014/24/EU en artikel 89 van richtlijn 2014/25/EU.

In dezelfde bepaling onder g) wordt een definitie ingevoerd voor het begrip "opdracht in een fraudegevoelige sector". Daarbij worden opdrachten voor werken aanzien als opdrachten in een fraudegevoelige sector, alsook de opdrachten voor diensten die onder het toepassingsgebied vallen van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor loonschulden. Wat dit laatste aspect betreft gaat het meer bepaald om de opdrachten die worden geplaatst in het kader van de in artikel 35/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers bedoelde activiteiten. Voor deze opdrachten in een fraudegevoelige sector worden specifieke maatregelen uitgewerkt die bijdragen aan de strijd tegen de sociale dumping, meer bepaald de verplichting voor de ondernemer om bepaalde informatie omtrent de onderaannemingsketen door te geven aan de aanbesteder en de verplichting tot nazicht op de afwezigheid van uitsluitingsgronden door de aanbestedende overheid.

Artikel 71, paragraaf 8, van richtlijn 2014/24/EU en artikel 88, paragraaf 8, van richtlijn 2014/25/EU laten de lidstaten toe om de toepassing van dergelijke maatregelen te beperken "bijvoorbeeld tot bepaalde soorten opdrachten, bepaalde categorieën aanbestedende diensten of ondernemers of bepaalde bedragen". De beperkingsmogelijkheid doet geen afbreuk aan het feit dat de gebruikte criteria verzoenbaar moeten zijn met de grondwettelijk gewaarborgde beginselen van gelijkheid en non-discriminatie. Het onderhavige ontwerp respecteert dan ook de voormelde beginselen. Het ontwerp voorziet in specifieke maatregelen voor de opdrachten die geplaatst worden in fraudegevoelige sectoren. Dit is niet in tegenspraak met de voormelde beginselen aangezien reeds werd aangetoond dat specifieke maatregelen nodig zijn voor deze sectoren die, zoals hun naam het aangeeft, veel meer geraakt zijn door fraude.

De fraudegevoelige sectoren werden niet bepaald door de wetgeving `overheidsopdrachten' maar door middel van een verwijzing naar de in artikel 35/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers bedoelde activiteiten. Om de tekst van het ontwerp niet nodeloos ingewikkeld te maken werd beslist, wat de opdrachten voor werken betreft, om niet te verwijzen naar dit artikel 35/1 en om deze te beschouwen als fraudegevoelig.

Art. 5. Deze bepaling is gericht op het actualiseren van de verwijzing naar de bepaling van de wet die betrekking heeft op de vaststelling...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT