22 DECEMBER 2020. - Wet tot instelling van verschillende maatregelen ten gunste van zelfstandigen in de context van de COVID-19-crisis (1)

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtingen hetgeen volgt:

TITEL 1. - Algemene - bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL 2. - Bepalingen - tot instelling van een eenmalig voorschot op de beheerskosten van de sociale verzekeringsfondsen der zelfstandigen

Art. 2. § 1. Ingevolge de impact van de maatregelen genomen naar aanleiding van de coronacrisis (COVID-19) op de inkomsten en uitgaven van de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen wordt bij deze wet een eenmalig voorschot op de beheerskosten van deze fondsen vastgesteld.

§ 2. Het in § 1 bedoelde voorschot omvat een bedrag van maximaal 35 miljoen euro.

Art. 3. § 1. Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen is belast met de toekenning en de storting van het eenmalig voorschot op de beheerskosten betreffende bijdragen vervallen in 2020, aan elk sociaal verzekeringsfonds dat erom vraagt.

§ 2. Het eenmalig voorschot wordt opgedeeld in twee termijnen. De storting van het deel van het voorschot verbonden aan de sociale bijdragen die niet geïnd werden tijdens de eerste drie kwartalen van 2020 wordt uiterlijk op 15 décembre 2020 uitgevoerd. De storting van het deel van het voorschot verbonden aan de sociale bijdragen die niet geïnd werden tijdens het vierde kwartaal van 2020 wordt uiterlijk op 31 januari 2021 uitgevoerd.

§ 3. Voor beide in § 2 bedoelde termijnen wordt het bedrag van iedere storting aan een fonds berekend door het in § 1 genoemde Rijksinstituut. Deze berekening gebeurt in functie van enerzijds de bedragen van sociale bijdragen vervallen in 2020 die overeenkomstig de richtlijnen ter bestrijding van de impact van de coronacrisis het voorwerp hebben uitgemaakt van een aanvraag om vrijstelling of uitstel van betaling en anderzijds de percentages van de beheerskosten voor het desbetreffende fonds. De som van de voor elk fonds op die manier berekende bedragen mag niet hoger zijn dan het maximum bedoeld in artikel 2, § 2. Ingeval van overschrijding, wordt elk van de aan de fondsen toegekende voorschotten verminderd ten belope van het percentage waarmee het maximum wordt overschreden.

§ 4. Het in § 1 genoemde Rijksinstituut herziet in 2021 en 2022 trimestrieel het aan elk fonds overeenkomstig § 2 bezorgde voorschot. Deze trimestriële aanpassing gebeurt in de loop van de eerste maand volgend op elk kwartaal van 2021 en 2022. Na het einde van elk kwartaal vermindert het Rijksinstituut het aan elk fonds bezorgde voorschot met het bedrag van sociale bijdragen vervallen in 2020 maar pas na 2020 geïnd door het fonds. Het Rijksinstituut vordert telkens van het fonds het deel van het voorschot dat op dat ogenblik gedekt is door effectieve betalingen van sociale bijdragen door de aangeslotenen in de loop van het desbetreffende kwartaal. Het fonds dient het aldus gevorderde bedrag terug te betalen aan het Rijksinstituut op de eerste werkdag binnen de 15 dagen die volgt op de dag van deze opvordering. Op basis van de cijfergegevens van het laatste kwartaal van 2022 gaat het RSVZ in januari 2023 over tot een finale afrekening, waarbij uiteindelijk 85 % van het niet-terugbetaalde voorschot ten laste wordt gelegd van het globaal financieel beheer voor zelfstandigen.

§ 5. De sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen die een beroep wensen te doen op het in dit artikel beschreven voorschot, vragen of delen dit uitdrukkelijk mee aan het Rijksinstituut. Zij bezorgen tevens het geheel van gegevens noodzakelijk om het voorschot en de trimestriële revaluatie van dat voorschot te berekenen, aan het Rijksinstituut. Tenslotte verbinden zij zich ertoe om de percentages van de beheerskosten in 2021 en 2022 niet te verhogen omwille van de impact van de coronacrisis.

Art. 4. Deze titel treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

TITEL 3. - Wijzigingen van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, wat betreft de tijdelijke gelijkstelling van kwartalen ingevolge de toekenning van het overbruggingsrecht

HOOFDSTUK 1. - Tijdelijke wijzigingen van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, voor zelfstandigen getroffen door de COVID-19-crisis

Art. 5. In de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, wordt een artikel 5/1 ingevoegd, luidende :

"Art. 5/1. § 1. Om het in artikel 3 bedoelde overbruggingsrecht te genieten, moeten de in artikel 4 bedoelde zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten, in afwijking van artikel 5, aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen :

  1. hun verzekeringsplicht bewijzen in het kader van het koninklijk besluit nr. 38 gedurende de twee kwartalen die onmiddellijk voorafgaan aan de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het feit zich voordoet;

  2. voor de in 1° bedoelde periode, de in de artikelen 12, §§ 1, 1bis of 1ter, of 13bis, § 2, 1°, 1° bis of 2°, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde bijdragen verschuldigd zijn;

  3. de in 2° bedoelde wettelijk verschuldigde voorlopige bijdragen voor minstens vier kwartalen tijdens het tijdvak van zestien kwartalen dat voorafgaat aan de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het feit zich voordoet effectief betaald hebben. Indien de zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot hun verzekeringsplicht in het kader van het koninklijk besluit nr. 38 slechts kunnen bewijzen gedurende de twaalf kwartalen die onmiddellijk voorafgaan aan de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het feit zich voordoet of minder, volstaat het dat zij de voormelde wettelijk verschuldigde voorlopige bijdragen voor minstens twee kwartalen effectief betaald hebben.;

  4. geen beroepsactiviteit uitoefenen vanaf de eerste dag die volgt op de dag waarop het feit zich voordoet;

  5. geen recht kunnen laten gelden op een vervangingsinkomen vanaf de eerste dag die volgt op de dag waarop het feit zich voordoet.

    In afwijking op het voorgaande en op artikel 11, § 4, kan de financiële uitkering bedoeld in artikel 3, 1°, gecumuleerd worden met een of meerdere andere vervangingsinkomens op voorwaarde dat:

    - de som van het maandelijks bedrag bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, en de andere vervangingsinkomens per maand niet meer bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid. Ingeval van overschrijding van dit plafond wordt het maandelijks bedrag bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, verminderd ten belope van deze overschrijding;

    - de som van het maandelijks bedrag bedoeld in artikel 10, § 1, tweede lid, en de andere vervangingsinkomens per maand niet meer bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 10, § 1, tweede lid. Ingeval van overschrijding van...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT