22 APRIL 2019. - Wet tot wijziging van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, betreffende de invoering van een bankierseed en een tuchtrechtelijke regeling (1)

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2. In boek II, titel I, hoofdstuk II, afdeling VI van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen wordt een onderafdeling IV/1 ingevoegd, luidende:

"Onderafdeling IV/1. Deontologische normen en bedrijfscultuur".

Art. 3. In onderafdeling IV/1, ingevoegd bij artikel 2, wordt een artikel 40/1 ingevoegd, luidende:

"Art. 40/1. Iedere kredietinstelling beschikt over procedures en maatregelen die (i) waarborgen dat de in artikel 311/1 bedoelde personen die onder haar verantwoordelijkheid werken, bij de aanvang van hun werkzaamheid de in artikel 311/1 bedoelde eed afleggen, (ii) een bedrijfscultuur bevorderen die met de heersende deontologische normen overeenstemt.".

Art. 4. In boek II van dezelfde wet wordt een titel IX ingevoegd, luidende:

"Titel IX. Deontologische normen en tuchtrecht".

Art. 5. In titel IX, ingevoegd bij artikel 4, wordt een Hoofdstuk I ingevoegd luidende:

"Hoofdstuk I. Deontologische normen".

Art. 6. In hoofdstuk I, ingevoegd bij artikel 5, wordt een artikel 311/1 ingevoegd, luidende:

"Art. 311/1. Natuurlijke personen die onder de verantwoordelijkheid van kredietinstellingen werken en die werkzaamheden uitvoeren die deel uitmaken van of voortvloeien uit het uitoefenen van de kernactiviteiten van de kredietinstelling, dan wel deel uitmaken van de wezenlijke bedrijfsprocessen ter ondersteuning daarvan, leggen bij aanvang van hun werkzaamheid een eed af. Deze eed is een individuele engagementsverklaring om de heersende deontologische normen na te leven.

De Koning stelt nadere regels met betrekking tot de afbakening van de in het eerste lid bedoelde personen en met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde eed.".

Art. 7. In titel IX, ingevoegd bij artikel 4, wordt een hoofdstuk II ingevoegd, luidende:

"Hoofdstuk II. Tuchtregeling".

Art. 8. In hoofdstuk II, ingevoegd bij artikel 7, wordt een afdeling I, dat de nieuwe artikelen 311/2 en 311/3 zal bevatten, ingevoegd, luidende:

"Afdeling I. Oprichting en opdracht van de Orde voor Banktucht

Art. 311/2. Er wordt een Orde voor Banktucht opgericht. Zij bezit rechtspersoonlijkheid."

Art. 311/3. De Orde heeft tot opdracht een tuchtrechtelijke regeling uit te werken die erop toeziet dat de in artikel 311/1 bedoelde personen de heersende deontologische normen naleven. Deze regeling voorziet in geschikte waarborgen voor een behoorlijke procesgang.

De Orde voert deze regeling uit, onder meer door het opstellen van een deontologische code, het bepalen van de in artikel 311/1 bedoelde personen, het uitwerken en het beheren van een klachtenregeling en het opzetten en toepassen van een sanctieprocedure.

De werkzaamheden van de Orde worden gefinancierd met bijdragen van de kredietinstellingen. De Koning bepaalt de modaliteiten en kan hierbij in verhouding tot het aantal in artikel 311/1 bedoelde personen, die de in 311/1 bedoelde eed afgelegd hebben, per kredietinstelling het niveau van de bijdragen bepalen.".

Art. 9. In hetzelfde hoofdstuk...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT