24 APRIL 2014. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de biomethaniseringsinstallaties bedoeld in rubriek 90.23.15 en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning

De Waalse Regering,

Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij het programmadecreet van 3 februari 2005 en het decreet van 22 november 2007, artikel 4, gewijzigd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 5, artikel 7, gewijzigd bij het decreet van 22 november 2007, artikel 7bis, ingevoegd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 8, gewijzigd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 9, artikel 17, gewijzigd bij de decreten van 19 september 2002 en 21 juni 2012, artikel 55, § 1, en artikel 83;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater;

Gelet op het advies van de adviescel voor duurzame ontwikkeling, gegeven op 10 april 2014;

Gelet op het advies nr. 55.430/4 van de Raad van State, gegeven op 26 maart 2014, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat de voorschriften van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, die aanvankelijk zijn genomen ter uitvoering van artikel 3, § 1, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, nu opgeheven, voortaan hun wettelijke grondslag vinden in de bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning op grond waarvan de Regering bevoegd is om algemene voorwaarden in de zin van hoofdstuk I, afdeling III, van dat decreet vast te leggen;

Overwegende dat de Regering, wanneer ze sectorale voorwaarden vastlegt, krachtens artikel 5, § 2, derde lid, van het decreet van 11 maart 1999 slechts van de algemene voorwaarden mag afwijken voor zover ze die afwijking motiveert;

Overwegende dat sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 zijn opgenomen in Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt (hoofdstuk VI - Algemeen reglement voor de sanering van het stedelijk afvalwater) wat betreft het huishoudelijk afvalwater en in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitaie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Overwegende tot slot dat de niet-toepassing van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 tot gevolg heeft dat het aantal reglementaire teksten die op een inrichting toepasselijk zijn beperkt kan worden en zodoende beantwoordt aan de wil van de Waalse Regering om een programma voor administratieve rationalisering en vereenvoudiging aan te nemen;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu;

Na beraadslaging,

Besluit :

HOOFDSTUK I. - Toepassingsveld en begripsomschrijving

Artikel 1. Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de biomethaniseringsinstallaties bedoeld in rubriek 90.23.15 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  1. additief : elke niet afbreekbare stof die dient om de biomethanisering te verbeteren;

  2. biogas : gas dat ontstaat uit het biologische rottingsproces van biomaterie door gebrek aan zuurstof in de gistingstank;

  3. « CWEA » : het « Compendium wallon des méthodes d'échantillonnage et d'analyse » (Waalse compendium van de monsternemings- en analysemethodes) opgemaakt door de Waalse Regering en bevattende het geheel van de methodes inzake afneming en monsterneming, bewaring, voorbehandeling en analyse van de monsters alsook de analytische procedures tot bepaling van de gehalten aan verontreinigende stoffen. Het « CWEA » heeft een indicatieve waarde;

  4. digestaat : de stof die voortkomt uit een anaëroob biologisch transformatieproces van biomaterie in gecontroleerde omstandigheden in een gistingstank;

  5. bruto digestaat : het digestaat aan de uitgang van de gistingstank;

  6. behandeld digestaat : het digestaat dat één of meer nabehandelingen heeft ondergaan na de gistingstank te hebben verlaten;

  7. bestaande inrichting : inrichting die behoorlijk is vergund vóór de inwerkingtreding van dit besluit. De ombouw of uitbreiding van een biomethaniseringsinstallatie die de exploitant vóór de inwerkingtreding van dit besluit vermeld heeft in het register bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt met een bestaande biomethaniseringsinstallatie gelijkgesteld. De inrichting waarvoor een vergunningsaanvraag vóór de inwerkingtreding van dit besluit is ingediend, wordt gelijkgesteld met een bestaande inrichting als de vergunning op basis van die aanvraag is verleend.

  8. partij : een bepaalde hoeveelheid digestaat die in gelijksoortige omstandigheden en op dezelfde productieplaats voortgebracht wordt en die een eenheid vormt waarvan verondersteld wordt dat de kenmerken eenvormig zijn;

  9. materie : elke stof die bij de nabehandeling gebruikt wordt;

  10. vergunning : een milieuvergunning of eenmalige vergunning in de zin van van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

  11. nabehandeling : de handeling betreffende de behandeling van het digestaat tot wijziging van de kenmerken van het bruto digestaat, met uitzondering van de compostering;

  12. voorbehandeling van het biogas : de zuivering van het biogas vooraleer het als brandstof in de inrichting gebruikt wordt;

  13. voorafgaande behandeling: het geheel van de handelingen die voorafgaan aan de biomethanisering met betrekking tot de ontvangst, de voorbereiding en de opslag van biomaterie;

  14. zonering ATEX : de afbakening van de zones waar explosieve atmosferen in een locatie aanwezig zijn, op basis van de artikelen 105 tot 113 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard.

    HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw

    Afdeling 1. - Ontwerp van de installatie en toegankelijkheid

    Art. 3. § 1. De afstand tussen elk deel van de biomethaniseringsinstallatie die minder dan 830 Nm[00b3] inhoudt, in het bijzonder de gistingstank, de nagistingstank, de infrastructuur voor de opslag van biogas, de biogasleidingen en de door derden bewoonde woningen bedraagt 50 meter of meer.

    De woningen betrokken door de exploitant, het personeel van de installatie of de leveranciers van biomaterie bestemd voor biomethanisering worden niet beschouwd als door derden bewoonde woningen.

    § 2. De afstand tussen elk deel van de biomethaniseringsinstallatie dat 830 Nm3 biogas of meer inhoudt en de door derden bewoonde woningen wordt in de bijzondere vergunningsvoorwaarden bepaald op basis van de risico-analyse bedoeld in bijlage XXXI bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

    Art. 4. De toegang tot de biomethaniseringsinstallatie wordt beperkt tot de personen die toegelaten worden door de exploitant of diens aangestelde.

    Art. 5. De biomethaniseringsinstallatie wordt gescheiden van de andere installaties die door de exploitant op dezelfde site beheerd worden zodat de voor de andere installaties bestemde biomateriestromen niet transiteren langs de zone voorbehouden aan de biomethaniseringsinstallatie.

    Art. 6. De biomethaniseringsinstallatie beschikt op zijn minst over :

  15. een parkeerruimte voor de voertuigen die wachten om geleegd of gelost te worden;

  16. een ruimte om de inkomende biomaterie op te vangen;

  17. een ruimte voor de installatie tot bereiding van het mengsel van biomaterie, desgevallend met additieven, dat in de gistingstanks geïnjecteerd zal worden;

  18. een ruimte voor de gistingstanks;

  19. een infrastructuur voor de opslag van het biogas;

  20. een infrastructuur voor de opslag van het bruto of behandelde digestaat;

  21. een infrastructuur voor de opslag van de geweigerde biomaterie, duidelijk daartoe geïdentificeerd;

  22. een infrastructuur voor de opslag van de inkomende biomaterie als de opslag ervan voorzien wordt;

  23. een ruimte voor de nagistingstanks als nagistingshandelingen voorzien worden;

  24. een infrastructuur voor de nabehandeling van het digestaat als die handeling voorzien wordt.

    Art. 7. Elke biomethaniseringsinstallatie met een dagelijkse behandelingscapaciteit boven 100 ton wordt uitgerust met een afzonderingsbassin of elke andere gelijksoortige voorziening voor de opvang van de wateren die mogelijk verontreinigd worden bij een ongeval of een brand, met inbegrip van de wateren gebruikt om te blussen of voor het digestaat of de biomaterie in behandeling in geval van overloop of van verlies van dichtheid van de gistingstank of van de kuip voor de opslag van het digestaat.

    De voorziening bedoeld in het eerste lid kan bestaan in een aanberming voor zover ze uitgevoerd wordt om de retentie toe te laten van alle wateren die mogelijk verontreinigd worden bij een ongeval of een brand.

    De verontreinigde wateren kunnen in het ontvangend milieu geloosd worden na een geschikte behandeling waarbij de naleving van de lozingsnormen bedoeld in de artikelen 45 en 46 van dit besluit gewaarborgd kan worden. Zo niet worden ze afgevoerd overeenkomstig de afvalwetgeving.

    Art. 8. § 1. De bodem van de ruimtes en de infrastructuren bedoeld in artikel 6, 1° tot 4° en 6° tot 10° is bedekt met een dicht materiaal om insijpelingen in de grond te voorkomen...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT