18 JULI 2013. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor het arbeidshof te Antwerpen

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, artikel 106;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 december 2004 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor het arbeidshof te Antwerpen;

Gelet op het advies van de eerste voorzitter van het arbeidshof te Antwerpen, van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Antwerpen, van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen, van de hoofdgriffier van het arbeidshof te Antwerpen en van de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van dat hof;

Overwegende dat de kamers van het arbeidshof te Antwerpen in twee afdelingen worden ingedeeld, die zitting houden in Antwerpen en in Hasselt, overeenkomstig artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 10 augustus 2001 betreffende de instelling van afdelingen in de arbeidshoven, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel en de politierechtbanken;

Op de voordracht van de Minister van Justitie en de Minister van Werk,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1. Het arbeidshof te Antwerpen bestaat uit tien kamers, ingedeeld in twee afdelingen : Antwerpen en Hasselt.

Art. 2. De eerste tot en met de tiende kamer nemen in beide afdelingen kennis van de hiernavolgende zaken :

  1. de eerste, van de hogere beroepen tegen beslissingen in eerste aanleg van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken en van de hogere beroepen tegen de vonnissen van de kamers van deze rechtbanken samengesteld uit een beroepsmagistraat en vier rechters in sociale zaken;

  2. de tweede, van de hogere beroepen tegen beslissingen gewezen in :

    - geschillen bedoeld in artikel 578 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer de betrokken werknemer een bediende is, behalve wanneer het een geschil betreft dat behoort tot de bevoegdheid van de achtste kamer;

    - geschillen bedoeld in artikel 582, 3°, 4°, 5°, 6°, 8°, 9°, 12° en 14° van het Gerechtelijk Wetboek, behalve wanneer het een geschil betreft dat behoort tot de bevoegdheid van de vierde kamer;

  3. de derde, van de hogere beroepen tegen beslissingen gewezen in :

    - geschillen bedoeld in artikel 578 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer de betrokken werknemer een arbeider is, behalve wanneer het een geschil betreft dat behoort tot de bevoegdheid van de achtste kamer;

  4. de vierde, van de hogere beroepen tegen beslissingen gewezen in :

    - geschillen bedoeld in artikel 580, 2°, 3°, 4°, 6° a), 6° d) en 7° van het Gerechtelijk Wetboek, die betrekking hebben op werkloosheid of ziekte- en invaliditeitsverzekering;

    - geschillen bedoeld in artikel 582, 3°, 5°, 7°, 10°, 11° en 14° van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer het een geschil betreft met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;

    - geschillen bedoeld bij artikel 52, § 3, van het koninklijk besluit van 14 juli 1994 houdende coördinatie van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT