19 DECEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 24bis en artikel 34 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, heeft als doel om diverse wijzigingen aan te brengen aan de pensioenreglementering van de werknemers en dit meer bepaald door een herziening van de impact van bepaalde inactiviteitsperioden op het pensioen van de werknemer.

  1. Opzet van het koninklijk besluit

    Het opzet van het voorliggend besluit is in de pensioenreglementering van de werknemers arbeid beter te belonen.

    Het wijzigt daarom de regels rond het fictieve loon waarvoor bepaalde inactiviteitsperioden, die in de pensioenreglementering van de werknemers wel gelijkgesteld kunnen worden met perioden van tewerkstelling (hierna : de gelijkgestelde perioden), in aanmerking genomen kunnen worden voor de berekening van het pensioenbedrag en beperkt daarnaast de mogelijkheden om op het einde van de loopbaan bepaalde inactiviteitsperioden in de pensioenreglementering van de werknemers nog gelijk te stellen met perioden van tewerkstelling.

    Wijziging van de regels rond het fictieve loon waarvoor bepaalde gelijkgestelde perioden in aanmerking genomen kunnen worden voor de berekening van het pensioenbedrag :

    Het voorliggend besluit voorziet allereerst in een wijziging van de regels rond het fictieve loon waarvoor bepaalde gelijkgestelde perioden in aanmerking genomen kunnen worden voor de berekening van het pensioenbedrag.

    Concreet gaat het om de volgende gelijkgestelde perioden :

    o de onvrijwillige werkloosheid;

    o het brugpensioen;

    o het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag;

    o het pseudo brugpensioen.

    Voor deze gelijkgestelde perioden is ervoor gekozen om het pensioen niet altijd meer te berekenen op basis van het normaal fictief loon, maar in bepaalde gevallen op basis van het referteloon dat als basis dient om het minimumrecht per loopbaanjaar te berekenen, hetgeen hierna verder verduidelijkt zal worden. Dit gebeurt enkel wanneer het referteloon lager ligt dan het normaal fictief loon. Wanneer het normaal fictief loon lager ligt dan het referteloon, wordt het pensioen berekend op het normaal fictief loon.

    Hiervoor voorziet het koninklijk besluit in diverse wijzigingen aan het artikel 24bis van het koninklijk besluit van 21 december 1967.

    Ter herinnering, het normaal fictief loon heeft als basis :

    o het dagelijks gemiddelde van de werkelijke, forfaitaire en fictieve lonen met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar;

    o of bij gebrek aan deze refertegegevens, het dagelijks gemiddelde van de werkelijke en forfaitaire lonen met betrekking tot het lopende kalenderjaar;

    o of nog, bij ontstentenis van dergelijk loon voor het lopende jaar, het dagelijks gemiddelde van de lonen met betrekking tot het eerste jaar dat volgt op de periode van inactiviteit en waarin arbeidsprestaties als werknemer werden verricht.

    Dit normaal fictief loon moet onderscheiden worden van het fictief loon dat hierna het "beperkt fictief loon" genoemd wordt. Dit loon stemt overeen met het referteloon dat in aanmerking genomen wordt om het minimumrecht per loopbaanjaar, zoals bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 te bepalen.

    Met de voorliggende hervorming zet de regering een eerste hervorming voort die door het koninklijk besluit van 27 februari 2013 tot uitvoering van artikel 122 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen en tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de gelijkgestelde perioden, reeds werd doorgevoerd voor deze gelijkgestelde perioden en waardoor perioden van werkloosheid tijdens welke de werknemer zich in de derde vergoedingsperiode bevindt en de perioden van brugpensioen, werkloosheid met bedrijfstoeslag en pseudo-brugpensioen tot en met de 59ste verjaardag van de begunstigde, in bepaalde gevallen, slechts ten belope van een beperkt fictief loon in aanmerking genomen worden voor de pensioenberekening.

    De huidige hervorming voegt de gevallen toe waarin deze gelijkgestelde perioden slechts ten belope van een beperkt fictief loon in aanmerking genomen worden voor de pensioenberekening en dit voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1 januari 2019.

    Voor de perioden van onvrijwillige werkloosheid houdt dit in dat naast de perioden tijdens welke de werknemer zich in de derde vergoedingsperiode bevindt ook de perioden tijdens welke de werknemer zich in tweede vergoedingsperiode bevindt met ingang vanaf 1 januari 2017 nog slechts ten belope van een beperkt fictief loon in aanmerking genomen zullen worden.

    Er wordt echter voorzien in een uitzondering. Zo wordt er voorzien dat in de tweede vergoedingsperiode de normale fictieve verloning zal in aanmerking genomen worden als de eerste vergoedingsperiode ten vroegste in het jaar van de 50ste verjaardag begint. Als antwoord op de opmerking van de Raad van State in zijn advies 62.309/1 van 13 november 2017, moet er aangegeven worden dat deze maatregel gebaseerd is op deze voorzien voor de 3de periode werkloosheid. Het was inderdaad nodig om rekening te houden met de moeilijkheden die de werklozen van 50 jaar en ouder ondervinden om een job te vinden op de arbeidsmarkt.

    De perioden van werkloosheid tijdens welke de werknemer zich in de eerste vergoedingsperiode bevindt zullen ook na 31 december 2016 nog ten belope van een normaal fictief loon gelijkgesteld worden.

    Deze hervorming heeft geen impact op de gelijkstelling van andere perioden van werkloosheid die niet gebonden zijn aan de indeling van de werkloosheid in een eerste, tweede en derde vergoedingsperiode afhankelijk van de duur van deze werkloosheid zoals bijvoorbeeld de perioden van tijdelijke werkloosheid en de perioden waarin bepaalde jonge werklozen een inschakelingsuitkering genieten. Ze heeft evenmin een impact op de perioden van volledige werkloosheid van bepaalde specifieke categorieën van werklozen (zoals bijvoorbeeld erkende havenarbeiders) die in de eerste vergoedingsperiode blijven.

    Voor perioden van brugpensioen of werkloosheid met bedrijfstoeslag en het pseudo-brugpensioen gelegen na 31 december 2016 zullen deze perioden ook na de 59ste verjaardag van de begunstigde in principe slechts ten belope van een beperkt fictief loon in aanmerking genomen worden voor de pensioenberekening.

    Er wordt echter voorzien in diverse uitzonderingen en overgangsmaatregelen. Zo wordt er een normale fictieve verloning voorzien voor :

    o de personen die zich op 31 december 2016 al in het stelsel van brugpensioen of werkloosheid met bedrijfstoeslag bevonden;

    o de personen die voor 20 oktober 2016 ontslagen werden om onder het stelsel van brugpensioen of werkloosheid met bedrijfstoeslag te vallen;

    Als antwoord op de opmerking van de Raad van State in zijn advies 62.028/1/V van 31 augustus 2017 over de verantwoording van de datum van 20 oktober 2016, moet er worden verduidelijkt dat de datum van 20 oktober 2016 de datum is van de Ministerraad die de budgettaire notificaties heeft goedgekeurd waarin de maatregel werd aangekondigd. Men mag beschouwen dat, sinds deze datum en gezien de publiciteit rond de beslissingen van deze Ministerraad, de ontslagen met het oog op het vallen onder het stelsel van SWT, met kennis van zaken hebben plaatsgevonden.

    o de perioden van werkloosheid met bedrijfstoeslag bedoeld in hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of de perioden van brugpensioen bedoeld in afdeling 3 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen. Dit zijn de gevallen van werkloosheid met bedrijfstoeslag of van brugpensioen (hiermee worden vooral de brugpensioenen bij het stads-en streekvervoer (De Lijn, TEC, MIVB) beoogd) verkregen in het kader van een bedrijf in herstructurering of in moeilijkheden;

    o de perioden van werkloosheid met bedrijfstoeslag bedoeld in artikel 3, §§ 1, 3 en 6 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007. Dit zijn de gevallen van werkloosheid met bedrijfstoeslag voor de zware beroepen, de nachtarbeid en voor de werknemer tewerkgesteld bij een werkgever binnen het paritair comité bouwbedrijf met een attest ongeschiktheid tot voortzetting van de beroepsactiviteit ( § 1), tewerkstelling in een zwaar beroep gedurende 5/7 jaar gedurende de laatste 10/15 kalenderjaren ( § 3) en voor de werknemer die het statuut van mindervalide werknemer erkend door de bevoegde overheid heeft of die ernstige lichamelijke problemen heeft ( § 6).

    Beperking van de mogelijkheden om op het einde van de loopbaan bepaalde inactiviteitsperioden in de pensioenreglementering van de werknemers gelijk te stellen met perioden van tewerkstelling :

    Het voorliggend besluit beperkt daarnaast de mogelijkheid om perioden van volledige werkloosheid, brugpensioen, werkloosheid met bedrijfstoeslag en pseudo brugpensioen op het einde van de loopbaan voor de berekening van het pensioenbedrag nog gelijk te stellen met perioden van tewerkstelling.

    Voor de pensioenen die ingaan vanaf 1 januari 2019 zullen deze inactiviteitsperioden voor de berekening van het pensioenbedrag nog slechts tot en met het 14 040ste voltijdse dagequivalent van de globale beroepsloopbaan gelijkgesteld worden.

    Het begrip globale beroepsloopbaan wordt gedefinieerd in artikel 10bis, § 2bis, 3° van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. Het wordt gedefinieerd als het geheel van voltijdse dagequivalenten in de pensioenregeling van werknemers, in deze van zelfstandigen en in een andere regeling (onder andere regeling verstaat men voornamelijk de pensioenregeling van de openbare sector, de pensioenregelingen ten laste van internationale of supranationale organisaties alsook de pensioenregelingen die buiten de materiële werkingssfeer van de Europese verordeningen of bilaterale verdragen vallen), met uitzondering van de dagen met betrekking tot...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT