17 MAART 2019. - Wet betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget (1)

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

HOOFDSTUK 1 - Inleidende bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen

Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 2. Deze wet is van toepassing op werkgevers en werknemers.

Voor de toepassing van deze wet worden gelijkgesteld:

  1. met werknemers: de personen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten in de overheidssector alsook alle andere personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon;

  2. met werkgevers: de personen die de onder 1° genoemde personen tewerkstellen.

    Afdeling 2. - Definities

    Art. 3. § 1. Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder:

  3. bedrijfswagen: het in artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 gedefinieerde voertuig, dat door de werkgever, rechtstreeks of onrechtstreeks, al dan niet kosteloos, aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld voor persoonlijk gebruik.

    Wordt geacht ter beschikking te zijn gesteld voor persoonlijk gebruik, elk voertuig zoals gedefinieerd in artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, dat op naam van de werkgever is ingeschreven of het voorwerp uitmaakt van een op naam van de werkgever gesloten huur- of leasingovereenkomst of van gelijk welke andere gebruiksovereenkomst, dat voor andere dan loutere beroepsdoeleinden wordt gebruikt en waarvoor in hoofde van de werknemer een voordeel van alle aard wordt bepaald overeenkomstig artikel 36 van hetzelfde Wetboek en waarvoor door de werkgever een solidariteitsbijdrage verschuldigd is overeenkomstig artikel 38, § 3quater, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid van werknemers;

  4. mobiliteitsbudget: het bedrag, berekend overeenkomstig artikel 12, dat de werknemer ontvangt van zijn werkgever ter compensatie van het feit dat hij afziet van de bedrijfswagen waarover hij beschikte of waarop hij aanspraak kon maken, en waarop de fiscale, sociaalrechtelijke en arbeidsrechtelijke regels van toepassing zijn zoals door deze wet bepaald;

  5. milieuvriendelijke bedrijfswagen:

    1. een elektrische wagen;

    2. een wagen die beantwoordt aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

    1) de CO2-uitstoot van het betreffende voertuig moet minder dan of gelijk zijn aan 105 g per kilometer;

    2) de aan te merken emissienorm voor luchtverontreinigende stoffen van het betrokken voertuig, moet ten minste overeenstemmen met de geldende norm voor nieuwe voertuigen, met uitzondering van einde reeksen, op het ogenblik van het verzoek om toepassing van de onderhavige wet door de betrokken werknemer, of met een latere norm;

    3) in het geval van een oplaadbaar hybride voertuig mag de elektrische batterij geen energiecapaciteit hebben van minder dan 0,5 kWh per 100 kilogram van het wagengewicht;

    4) in voorkomend geval, is de waarde bedoeld in 1), 2) en 3) ten minste gelijk aan die van het voertuig waarover de werknemer beschikte;

  6. loonsysteem van de werkgever: het geheel van bezoldigingen, premies en voordelen, waaronder de bedrijfswagen, die door de werkgever als tegenprestatie voor arbeid toegekend wordt;

  7. bedrijfswagenbeleid: de door de werkgever vastgelegde voorschriften die de voorwaarden van toekenning en gebruik van de bedrijfswagen regelen;

  8. gebruik voor beroepsdoeleinden: het gebruik van de bedrijfswagen om de overeengekomen arbeid uit te voeren, met uitsluiting van de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling en de zuivere privé verplaatsingen;

  9. verplaatsingsvergoeding: het bedrag dat de werkgever aan de werknemer betaalt of toekent om de kosten van zijn verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling te vergoeden;

  10. duurzame vervoermiddelen:

    1. zachte mobiliteit (aankoop, huur, leasing, onderhoud en verplichte uitrusting)

      - rijwielen, voortbewegingstoestellen, gemotoriseerde rijwielen en bromfietsen, zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer;

      - motorfietsen, zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, met dien verstande dat deze enkel in aanmerking komen wanneer ze elektrisch worden aangedreven;

    2. openbaar vervoer (abonnementen en vervoersbewijzen)

      - abonnementen voor openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer op naam van de werknemer;

      - biljetten voor het openbaar vervoer, zowel in België als binnen de Europese Economische Ruimte;

    3. georganiseerd gemeenschappelijk vervoer

    4. deeloplossingen

      - carpooling en autodelen, uitgebreid tot alle voertuigen met 2, 3 of 4 wielen, al dan niet gemotoriseerd, toebehorende aan een vloot of aan particulieren;

      - het taxivervoer en het verhuren van auto's met chauffeur;

      - de huur van voertuigen zonder chauffeur, voor maximaal 30 kalenderdagen per jaar.

    5. mobiliteitsdiensten die een combinatie zijn van de duurzame vervoermiddelen opgesomd van a) tot en met d).

      § 2. Worden gelijkgesteld met duurzame vervoermiddelen:

      - huisvestingskosten, meer bepaald huurgelden en interesten van hypothecaire leningen, betreffende de woonplaats die binnen een straal van 5 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling gelegen is;

      - de voordelen bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 14°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

      § 3. Onder einde reeksen worden nieuwe voertuigen verstaan die niet meer worden geproduceerd maar die wel nog in voorraad zijn bij de fabrikant of de verdelers.

      § 4. Onder oplaadbaar hybride voertuig wordt verstaan het in artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde voertuig dat zowel is uitgerust met een brandstofmotor als een elektrische batterij die opgeladen kan worden via een aansluiting op een externe energiebron buiten het voertuig.

      § 5. De Koning kan de in paragraaf 1, 8°, bedoelde lijst uitbreiden bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.

      § 6. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in paragraaf 1, 3°, b), 3) bedoelde minimale energiecapaciteit verhogen tot maximaal 2,1 kWh per 100 kilogram van het wagengewicht.

      § 7. Vanaf 1 januari 2020 wordt de in paragraaf 1, 3°, b), 1), bedoelde waarde verlaagd tot 100 g per kilometer.

      Vanaf 1 januari 2021 wordt de in paragraaf 1, 3°, b), 1), bedoelde waarde verlaagd tot 95 g per kilometer.

      Vanaf 1 januari 2022 kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in paragraaf 1, 3°, b), 1)...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT