17 JULI 2015. - Decreet tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 (1)

Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt :

Decreet tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013

Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.

Art. 2. In artikel 1.1.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, vervangen bij het decreet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1. in het zesde lid, 5°, wordt punt d) vervangen door wat volgt :

    "d) een verkrijging door een persoon die met de overledene of de schenker een verwantschapsband had of heeft die voortkomt uit gewone adoptie, maar uitsluitend als daarvoor de nodige bewijsstukken worden aangebracht en als :

    1) het adoptiekind een kind is van de partner van de adoptant;

    2) het adoptiekind op het ogenblik van de adoptie onder de voogdij was van de openbare onderstand of van een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn of van een vergelijkbare instelling binnen de Europese Economische Ruimte, of wees was van een voor het vaderland gestorven vader of moeder;

    3) het adoptiekind, vóór de leeftijd van eenentwintig jaar, gedurende drie achtereenvolgende jaren hoofdzakelijk van de adoptant, of van de adoptant en zijn partner samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen;

    4) het kind geadopteerd is door een persoon van wie al de afstammelingen voor het vaderland gestorven zijn;";

  2. aan het achtste lid, 2°, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt :

    "De aanhorigheden, vermeld in het twaalfde lid, 2°, worden in voorkomend geval geacht deel uit te maken van de gezinswoning.";

  3. aan het twaalfde lid wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt :

    "7° bouwgrond : een perceel grond dat stedenbouwkundig bestemd is tot woningbouw of een onroerend goed dat ermee wordt gelijkgesteld. Het geheel of het gedeelte van een gebouw dat, pas na de uitvoering van andere werken dan normale herstellings- of onderhoudswerken, kan dienen tot huisvesting van een gezin of een persoon, met in voorkomend geval de aanhorigheden die tegelijk met het gebouw worden verkregen, wordt met een bouwgrond gelijkgesteld.".

    Art. 3. In artikel 2.1.5.0.1, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  4. in het eerste lid worden punt 4° en 5° vervangen door wat volgt :

    "4° 50 % van de onroerende voorheffing gedurende vijf jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 31 december 2012 en die op 1 januari van het aanslagjaar ten hoogste een E-peil hebben volgens de volgende tabel :

    datum aanvraag stedenbouwkundige vergunning E-peil nieuwbouwvanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 E50vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 E40vanaf 1 januari 2016 E30

  5. 100 % van de onroerende voorheffing gedurende vijf jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 31 december 2012 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben volgens de volgende tabel :

    datum aanvraag stedenbouwkundige vergunning E-peil nieuwbouwvanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 E30vanaf 1 januari 2016 E20

    .";

  6. het zesde lid wordt vervangen door wat volgt :

    "Alleen de gebouwde onroerende goederen waarvoor het vereiste E-peil voor het gebouw als geheel is bepaald, komen in aanmerking voor de verminderingen, vermeld in het eerste lid. De verminderingen worden alleen toegekend als het gaat om nieuwbouw als vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 110°, van het Energiebesluit van 19 november 2010.".

    Art. 4. In artikel 2.3.4.2.1, § 3, van hetzelfde decreet, wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt :

    "In afwijking van het vierde lid bedraagt de belasting 61,50 euro voor :

  7. de luchtvaartuigen en boten die tien jaar of ouder zijn;

  8. de zelfbouwvliegtuigen, met uitzondering van de zelfbouwvliegtuigen die worden geacht in het verkeer te zijn gesteld door vennootschappen, autonome overheidsbedrijven en verenigingen zonder winstgevend doel, met leasingactiviteiten;

  9. de paramotoren, met uitzondering van de paramotoren die worden geacht in het verkeer te zijn gesteld door vennootschappen, autonome overheidsbedrijven en verenigingen zonder winstgevend doel, met leasingactiviteiten.".

    Art. 5. In artikel 2.5.6.0.2, § 1, van hetzelfde decreet wordt punt 2° opgeheven.

    Art. 6. In artikel 2.7.3.2.2 van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "vermeld in artikel 2.7.3.3.1, tweede lid" vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 2.7.3.4.1, tweede lid.".

    Art. 7. Artikel 2.7.3.4.2 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :

    "Art. 2.7.3.4.2. De schulden van de erflater die op de dag van het overlijden bestaan, worden forfaitair bepaald op 1500 euro.

    In afwijking van het eerste lid wordt het forfait voor de schulden van de gemeenschap bepaald op 3000 euro als de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap. Hiervan kan de helft in het passief van de nalatenschap worden opgenomen.

    Het forfait, vermeld in het eerste lid, en het forfait, vermeld in het tweede lid, kunnen niet gecombineerd, noch gecumuleerd worden.

    De schulden die specifiek zijn aangegaan om onroerende goederen te verwerven of te behouden, zijn uitgesloten uit het forfaitaire bedrag, vermeld in het eerste en tweede lid.

    Het bedrag van de begrafeniskosten wordt forfaitair bepaald op 6000 euro. Deze bepaling geldt niet als de erflater een uitvaartverzekering heeft afgesloten.

    De bedragen, vermeld in het eerste, tweede en vijfde lid, zijn gekoppeld aan de schommelingen van het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. De bedragen worden jaarlijks op 1 januari aangepast op basis van een coëfficiënt die verkregen wordt door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar dat voorafgaat aan het jaar, te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 2014. Na de toepassing van die coëfficiënt worden de bedragen afgerond op de cent.

    De aangevers kunnen, in afwijking van het eerste, tweede en vijfde lid, ervoor kiezen om de werkelijke schulden of werkelijke begrafeniskosten te bewijzen met een verklaring in de aangifte van nalatenschap.".

    Art. 8. Artikel 2.7.3.5.2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2014, wordt vervangen door wat volgt :

    "Art. 2.7.3.5.2. Voor de toepassing van artikel 2.7.4.1.1 worden niet-specifieke schulden en begrafeniskosten eerst aangerekend op de goederen, vermeld in artikel 2.7.4.2.2, vervolgens op de roerende goederen en ten slotte op de onroerende goederen.

    De schulden, waarvan wordt bewezen dat ze specifiek werden aangegaan om bepaalde goederen te verwerven of te behouden, worden aangerekend op de desbetreffende categorie van goederen, vermeld in artikel 2.7.4.1.1, § 2, en artikel 2.7.4.2.2, § 1. Wanneer een bepaalde categorie van goederen ontoereikend is voor de volledige aanrekening van een specifieke schuld, wordt het overblijvende gedeelte van de schuld aangerekend zoals een niet-specifieke schuld.

    Als de langstlevende partner een deel verkrijgt in de gezinswoning, wordt zijn aandeel in de schulden van de nalatenschap, die specifiek zijn aangegaan om de gezinswoning te verwerven of te behouden, eerst aangerekend op de waarde van zijn deel in de gezinswoning. Wanneer zijn deel in de gezinswoning ontoereikend is voor de aanrekening van de volledige schuld, wordt het overblijvende gedeelte aangerekend zoals een specifiek onroerende schuld. Alle andere schulden van de langstlevende partner volgen, naargelang het geval, de toerekening voorzien in het eerste lid of het tweede lid, en worden pas in laatste instantie aangerekend op de waarde van zijn deel in de gezinswoning.".

    Art. 9. In artikel 2.7.4.2.2, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2014, wordt punt 4° vervangen door wat volgt :

    "4° familie van de erflater of de aandeelhouder als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° :

    1. de partner van de erflater of aandeelhouder, waarbij het...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT