16 JUNI 2017. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 5 mei 2017 houdende de ondersteuning van bovenlokale sportinfrastructuur en topsportinfrastructuur

DE VLAAMSE REGERING,

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 betreffende het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid "Sport Vlaanderen", artikel 4, artikel 5, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, ingevoegd bij het decreet van 4 december 2015;

Gelet op het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle van het Rekenhof, artikel 57;

Gelet op het decreet van 5 mei 2017 houdende de ondersteuning van bovenlokale sportinfrastructuur en topsportinfrastructuur, artikel 4, tweede lid, artikel 6, tweede lid, artikel 7, § 1, derde, vierde en vijfde lid, artikel 8, eerste lid, artikel 9, tweede lid, artikel 10, § 1, artikel 11, 13, tweede lid, artikel 15, § 1, vierde en vijfde lid, artikel 16, eerste lid, artikel 17, derde lid, artikel 18, 19 en 21;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 7 april 2017;

Gelet op het advies van de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, gegeven op 5 mei 2017;

Gelet op advies 61.509/3 van de Raad van State, gegeven op 12 juni 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport;

Na beraadslaging,

Besluit :

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

  1. decreet van 5 mei 2017: het decreet van 5 mei 2017 houdende de ondersteuning van bovenlokale sportinfrastructuur en topsportinfrastructuur;

  2. minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven.

    HOOFDSTUK 2. - Nadere bepalingen over de subsidiëring voor de bouw of renovatie van bovenlokale sportinfrastructuur in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad

    Afdeling 1. - Investeringskosten die in aanmerking komen voor subsidiëring en bepaling van bovenlokaliteit van een sportinfrastructuur

    Art. 2. Ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van het decreet van 5 mei 2017 komen alleen sportgerelateerde investeringskosten die rechtstreeks verband houden met het ontwerp, de bouw of renovatie, het bouwkundige en technische onderhoud en de exploitatie van de sportinfrastructuur, in functie van de sportbeoefening, in aanmerking als subsidieerbare investeringskosten in een bovenlokale sportinfrastructuur.

    In het eerste lid wordt verstaan onder sportgerelateerde investeringskosten:

  3. de investeringskosten die gerelateerd zijn aan de werken en de investeringen met betrekking tot de sportinfrastructuur, met inbegrip van het onroerend sportmateriaal of het verankerbaar sportmateriaal;

  4. de investeringskosten die gerelateerd zijn aan de werken en de investeringen met betrekking tot andere voorzieningen die in functie van de sportinfrastructuur in kwestie noodzakelijk zijn voor het bestaan of voor het optimale gebruik van de sportinfrastructuur.

    De volgende werken, investeringen en kosten worden uitgesloten van de subsidiëring, vermeld in het eerste lid:

  5. groenaanleg;

  6. investeringen in voorzieningen die voor recreatie bestemd zijn en die niet noodzakelijk zijn om de sport te beoefenen;

  7. horecavoorzieningen;

  8. investeringen in kantoor- of administratieve ruimtes;

  9. studiekosten;

  10. kosten van de aankoop van het bouwterrein of daarmee verbonden kosten;

  11. de belasting over de toegevoegde waarde, met uitzondering van de niet-aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde;

  12. parking en fietsenstalling.

    Art. 3. Ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van het decreet van 5 mei 2017 wordt aan de hand van de volgende criteria bepaald of de sportinfrastructuur waarop het ingediende project betrekking heeft, als bovenlokaal wordt beschouwd:

  13. de mate waarin het project ruimte in beslag neemt;

  14. de mate waarin het project een relatief grotere potentiële impact heeft op het milieu en de omgeving;

  15. de mate waarin het project een unieke sportinfrastructuur is in het Nederlandse taalgebied;

  16. de mate waarin sporters zich bereid tonen om zich over een relatieve afstand naar dat type van sportinfrastructuur te verplaatsen;

  17. de mate waarin het project met andere sportinfrastructuren is geclusterd;

  18. de mate waarin verschillende types van sportinfrastructuren in die cluster aanwezig zijn;

  19. de mate waarin er slaapgelegenheid is;

  20. de mate waarin het project een topsportfunctie vervult.

    De minister kan de nadere invulling van de criteria, vermeld in het eerste lid, bepalen.

    Aan de criteria van bovenlokaliteit, vermeld in het eerste lid, wordt het volgende gewicht toegekend:

  21. 15% aan het criterium, vermeld in het eerste lid, 1° ;

  22. 12% aan het criterium, vermeld in het eerste lid, 2° ;

  23. 12% aan het criterium, vermeld in het eerste lid, 3° ;

  24. 15% aan het criterium, vermeld in het eerste lid, 4° ;

  25. 7% aan het criterium, vermeld in het eerste lid, 5° ;

  26. 15% aan het criterium, vermeld in het eerste lid, 6° ;

  27. 9% aan het criterium, vermeld in het eerste lid, 7° ;

  28. 15% aan het criterium, vermeld in het eerste lid, 8°.

    De minister kan het toegekende gewicht aan de criteria van bovenlokaliteit, vermeld in het derde lid, wijzigen. Het gewicht van elk criterium bedraagt minimaal 5% en maximaal 20%.

    De mate van bovenlokaliteit van een sportinfrastructuur wordt berekend aan de hand van de gewogen criteria, vermeld in het eerste en derde lid. De mate van bovenlokaliteit resulteert in een score op 10, waarbij de score 0 overeenstemt met de laagste waarde van bovenlokaliteit en de score 10 overeenstemt met de hoogste waarde van bovenlokaliteit.

    De minimale waarde van bovenlokaliteit waaraan projecten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor subsidiëring wordt vastgesteld op 2 op 10. De minister kan de minimale waarde van bovenlokaliteit waaraan projecten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor subsidiëring wijzigen. De minimale waarde van bovenlokaliteit bedraagt minimaal 1 en maximaal 3.

    Afdeling 2. - Nadere bepalingen over de subsidievoorwaarden voor de bouw of renovatie van bovenlokale sportinfrastructuur

    Art. 4. Ter uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, van het decreet van 5 mei 2017 wordt met de subsidievoorwaarde, vermeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, bedoeld dat geen enkele van de voor subsidiëring in aanmerking komende werken al gestart of voltooid mogen zijn. Dat geldt niet voor het ontwerpen van de nieuwbouw of renovatie van de sportinfrastructuur en voor het bouwrijp maken van het terrein.

    Art. 5. Ter uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, van het decreet van 5 mei 2017 wordt met de subsidievoorwaarde, vermeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 4°, van het voormelde decreet, bedoeld dat de subsidieaanvrager moet garanderen dat de toegangsprijzen voor de gebruikers marktconform zullen zijn.

    Art. 6. Ter uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, van het decreet van 5 mei 2017 wordt voor de subsidievoorwaarde, vermeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 6°, van het voormelde decreet, met de oplevering het moment van de voorlopige oplevering bedoeld.

    Art. 7. Ter uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, van het decreet van 5 mei 2017 wordt met de subsidievoorwaarde, vermeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 7°, van het voormelde decreet, het volgende bedoeld:

  29. ...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT