16 JUNI 2016. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de inwerkingtreding van de artikelen 9 en 32 tot 40 van de wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, en tot uitvoering van de artikelen 1394/25 en 1394/27 van het Gerechtelijk Wetboek

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, betreft de uitvoering en de inwerkingtreding van artikelen 9 en 32 tot 40 van de wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie.

Voormelde wet voorziet inderdaad onder meer in de invoering van een administratieve procedure tot invordering van onbetwiste geldschulden in artikelen 1394/20 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. Wanneer goederen zijn geleverd en diensten zijn verricht is het van belang dat de desbetreffende facturen stipt worden betaald. In de praktijk stellen we echter vast dat betalingen regelmatig te laat of zelfs niet gebeuren. De betalingsachterstand die daardoor ontstaat tast de liquiditeit van ondernemingen aan. De wetgever heeft de vaste wil uitgedrukt om tegemoet te komen aan deze maatschappelijke nood door te zorgen voor een moderne en efficiënte invorderingsprocedure die als doel heeft snel, eenvoudig en kostenbesparend te werken zonder dat de kwaliteit van de rechtsbedeling vermindert. Aldus strekt deze procedure tot voordeel van zowel schuldeisers als schuldenaars. Aangezien het in deze handelt om geldschulden waarover geen betwisting bestaat, dienen deze vorderingen niet beslecht te worden door de rechterlijke macht en kan die zich opnieuw toeleggen op haar kerntaken.

Met die doelstellingen voor ogen, speelt het in artikel 1394/27 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde `Centraal register voor de invordering van onbetwiste geldschulden' (hierna `Centraal register') een cruciale rol in de procedure. Door de oprichting van dit register zal de gerechtsdeurwaarder op een geïnformatiseerde manier zijn opdracht en mandaten uitoefenen. Om te kunnen controleren dat de gerechtsdeurwaarder daadwerkelijk binnen zijn bevoegdheden blijft, zullen alle handelingen die in het register worden gesteld worden gelogd, hetgeen opvolging en rapportering toelaat.

De toegang tot het Centraal Register is strikt geregeld. Zo zal d.m.v. e-ID en pincode de identiteit van de gebruiker worden vastgesteld en zal deze enkel toegang kunnen verkrijgen indien hij daarenboven over de nodige rechten beschikt. Naast de toegang is ook het gebruik streng beveiligd. De transmissie van data gebeurt met gebruik van cryptografie en digitale certificaten. Aldus biedt het register de noodzakelijke waarborgen op het vlak van authenticatie en autorisatie. Tenslotte is er ook in de wet expliciet bepaald dat de gegevens die in het Centraal register werden opgenomen gedurende tien jaar bewaard worden.

Er wordt benadrukt dat de betrokken partijen wiens persoonsgegevens worden verwerkt een recht hebben op informatie, toegang, verbetering van de opgenomen gegevens, zoals dit wettelijk is voorzien.

Hierdoor is duidelijk dat het Centraal register op korte termijn kan worden opgezet met behulp van de recentste informaticatechnieken en de noodzakelijke waarborgen biedt inzake het correcte verloop van de procedure, de controlemogelijkheid hierop, de beveiliging en bewaring van de gegevens, de koppeling met gegevens van het rijksregister in een beveiligde omgeving.

De keuze van de wetgever om de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders bij het genoemde register een centrale rol toe te bedelen vloeit voort uit haar wettelijke bevoegdheden en de waarborgen die zij biedt, de door haar in het verleden opgebouwde relevante kennis, expertise en knowhow, onder meer naar aanleiding van de informatisering van het Centraal bestand van berichten (CBB).

De Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders is met betrekking tot het Centraal register de verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992. Wanneer er een wijziging gebeurt aan een uitvoerbaar verklaard proces-verbaal van niet-betwisting zorgt zij er ook voor dat alle betrokken partijen van deze wijziging en de reden hiervoor op de hoogte worden gebracht. Op deze manier kan worden tegemoet gekomen aan het advies van de Raad van State om de rechten van alle betrokkenen hieromtrent te garanderen.

Het ontwerpbesluit beperkt zich verder niet tot de inwerkingtreding van de artikelen van de wet (artikel 8 van het ontwerp), maar stelt de modellen vast van het antwoordformulier en van het proces-verbaal van niet-betwisting (artikel 1 en bijlagen 1 tot 2). Aan het advies van de Raad van State werd tegemoet gekomen en het model van antwoordformulier werd overeenkomstig aangepast. Verder worden de modaliteiten van uitvoerbaarverklaring en tenuitvoerlegging van bedoeld proces-verbaal bepaald (artikelen 2 en 3), alsook de verzending van de gegevens aan het Centraal register (artikelen 4 en 5) en de raadpleging van deze gegevens (artikel 7).

Tenslotte wordt de overdracht van de gegevens van het rijksregister vastgesteld (artikel 6). In antwoord op het advies van de Raad van State dient te worden vermeld dat de verbinding nuttig is om indien nodig een opzoeking hierin te doen om zekerheid te verkrijgen omtrent identiteitsgegevens, maar dat deze informatie niet wordt bewaard in het Centraal register.

Ik heb de eer te zijn,

Sire,

Van Uwe Majesteit,

de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar,

De Minister van Justitie,

K. GEENS

Raad van State afdeling Wetgeving advies 59.267/2 van 17 mei 2016

over

een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 9 en 32 tot 40 van de wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, en tot uitvoering van de artikelen 1394/25 en 1394/27 van het Gerechtelijk Wetboek'

Op 15 april 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Justitie verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 9 en 32 tot 40 van de wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, en tot uitvoering van de artikelen 1394/25 en 1394/27 van het Gerechtelijk Wetboek'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 17 mei 2016 . De kamer was samengesteld uit Pierre Vandernoot, kamervoorzitter, Luc Detroux en Bernard Blero, staatsraden, Jacques Englebert, assessor, en Anne-Catherine Van Geersdaele, griffier.

Het verslag is opgesteld door Xavier Delgrange, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Vandernoot.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 17 mei 2016.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Aanhef

  1. Er moet een nieuw eerste lid worden ingevoegd waarin melding gemaakt wordt van "de artikelen 1394/25 en 1394/27, § 5, tweede lid, en § 7, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 oktober 2015".

    Het huidige eerste lid, dat het tweede lid wordt, moet enkel artikel 51 vermelden van de wet van 19 oktober 2015 `houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie', dat een rechtsgrond oplevert voor artikel 8, 1°, van het ontwerp.

  2. De akkoordbevinding van de minister van Begroting, waarom luidens de brief met de adviesaanvraag is verzocht, bevindt zich niet in het dossier.

    De steller van het ontwerp moet erop toezien dat dat vormvereiste naar behoren wordt vervuld.

    Dispositief

    Artikel 5

    Het is weliswaar denkbaar dat een proces-verbaal vergissingen of leemtes bevat, en dus moet worden verbeterd, gewijzigd of aangevuld, maar het is niet aanvaardbaar dat dat zonder de betrokken personen zou gebeuren. Wat dat betreft, moet erop gewezen worden dat de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT