7 DECEMBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

VERSLAG AAN DE VLAAMSE REGERING

Dames en heren,

Het besluit van de Vlaamse Regering geeft, wat de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeente- en provinciepersoneel betreft, uitvoering aan artikel 116, § 1, van het gemeentedecreet van 15 juli 2005 en aan artikel 112, § 1, van het provinciedecreet van 9 december 2005. Die artikelen bepalen dat de Vlaamse Regering de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, voor de rechtspositieregeling en voor het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel vaststelt.

Daarnaast bevat het besluit enkele bepalingen over de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. De Vlaamse Regering is tot de vaststelling van regels voor die specifieke functies gemachtigd op grond van artikel 42 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, het laatst gewijzigd bij het decreet van 25 april 2007. Het besluit heft het bestaande koninklijk besluit van 20 juli 1993 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de secretarissen en de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap op 7 juli 2006, grotendeels op. Dat gebeurt in artikel 223 (opheffingsbepalingen). Genoemd koninklijk besluit, waarvan artikel 8 al eerder bij decreet werd opgeheven, bevat bepalingen over de aanwerving en bevordering van de OCMW-secretaris en -ontvanger, over de prestatieregeling en over het geldelijk statuut van de genoemde graden. Het bepaalt in artikel 16 dat de weddenschaal van de voltijdse OCMW-secretaris 97,5 % bedraagt van de weddenschaal van de gemeentesecretaris en dat de weddenschaal van de voltijdse OCMW-ontvanger op zijn beurt 97,5 % bedraagt van de weddenschaal van de OCMW-secretaris. In dat besluit wordt dus een rechtstreekse, respectievelijk onrechtstreekse, band gelegd tussen de verloning van de decretale graden in gemeente en OCMW. Die automatische band wordt door dit besluit van de Vlaamse Regering doorgeknipt. In afwachting van een nieuwe regeling ter uitvoering van een OCMW-decreet wordt de opheffing van die band gecompenseerd door artikel 219 en 220 van dit besluit. Daarin wordt een status quo vastgesteld van de salarisschalen van OCMW-secretaris en OCMW-ontvanger zoals die zijn op 31 december 2007 (met inbegrip van de ondergrens van de salarisschaal A1a). Zo wordt een juridisch vacuüm als gevolg van de opheffing van artikel 16 en 17 van het koninklijk besluit van 20 juli 1993 vermeden. Een en ander komt er op neer dat de salarisverhogingen die dit besluit vaststelt voor bepaalde categorieën van gemeentesecretarissen geen gevolg zullen hebben op de salarissen van de OCMW-secretaris en OCMW-ontvanger. De gedeeltelijke opheffing van het koninklijk besluit zorgt er daarentegen wel voor dat sommige minimale vereisten voor de aanwerving of de bevordering in de ambten van OCMW-secretaris en OCMW-ontvanger tot nader order blijven bestaan.

De bepalingen in dit besluit over de OCMW-secretaris en de OCMW-ontvanger beperken zich tot artikel 2, 3°; 219; 220; 223 en 226, tweede lid. Zie daarvoor de commentaar bij de betreffende artikelen. Alle andere artikelen hebben exclusief betrekking op het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en regelen de personeelsformatie, de rechtspositie en het mandaatstelsel. Afgezien van commentaar bij de specifieke, bovenvermelde artikelen, concentreert de onderstaande commentaar zich op het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel.

Het gemeentedecreet en het provinciedecreet hebben de bevoegdheid om de nadere regels voor de personeelsformatie vast te stellen, toegewezen aan de Vlaamse Regering. De gemeente- en provincieraden geven daar uitvoering aan bij de vaststelling van hun personeelsformatie. De bevoegdheid voor de vaststelling van regels over de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en over het mandaatstelsel is over twee instanties verdeeld. Artikel 105, § 1, van het gemeentedecreet en artikel 101, § 1 van het provinciedecreet geven enerzijds aan de gemeenteraad, respectievelijk de provincieraad, de bevoegdheid om de rechtspositieregeling van het personeel vast te stellen. Artikel 116, § 1, en artikel 112, § 1, dragen anderzijds de Vlaamse Regering op daarvoor de minimale voorwaarden te bepalen.

Hoe verhoudt de bevoegdheid van de gemeente- en provincieraden zich tot die van de Vlaamse Regering? De gemeenteraden en de provincieraden hebben de volle bevoegdheid om de rechtspositieregeling en, in voorkomend geval, het mandaatstelsel van hun personeel te regelen. Die bevoegdheid is trouwens niet delegeerbaar aan een ander gemeentelijk of provinciaal orgaan. De raden moeten hun bevoegdheid echter wel uitoefenen met respect voor de minimale voorwaarden die de Vlaamse Regering ter uitvoering van artikel 116 van het gemeentedecreet en van artikel 112 van het provinciedecreet heeft vastgesteld.

De bevoegdheidsverhouding houdt in dat het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel geen rechtstreekse uitwerking heeft op de leden van het gemeente- en provinciepersoneel, met uitzondering echter van dwingende bepalingen die uitdrukkelijk rechten toekennen aan het personeel. Dat laatste moet begrepen worden in samenhang met artikel 237, dat de plaatselijke uitvoering van het besluit regelt. Artikel 237 bepaalt dat de raden tot 1 januari 2009 de tijd hebben om de rechtspositieregelingen van hun personeel in overeenstemming te brengen met het besluit en strijdigheden met het besluit op te heffen. Zolang dat niet gebeurd is, en uiterlijk tot 1 januari 2009, blijven de plaatselijke rechtspositieregelingen van toepassing, met uitzondering van bepalingen die met een andere wetgeving in strijd zouden zijn. De raden die in de loop van 2008 partiële wijzigingen aan de plaatselijke rechtspositieregeling aanbrengen, zullen dat echter moeten doen met respect voor de bepalingen van dit besluit. De Raad van State wijst er in zijn advies nr. 43.608/3 van 23 oktober 2007 bij het ontwerpbesluit van 14 september 2007 op dat : » indien na 1 januari 2009, zou blijken dat een rechtspositieregeling van een gemeente of een provincie niet of niet volledig in overeenstemming is met de bepalingen van het ontworpen besluit, sommige bepalingen van dat besluit, inzonderheid die welke op een ondubbelzinnige wijze rechten toekennen, zoals bijvoorbeeld het minimum aantal vakantiedagen of bepaalde vormen van omstandigheidsverlof, wel degelijk rechtstreekse werking hebben ten aanzien van het personeel. Die rechten zullen dan ook in rechte kunnen worden afgedwongen. » Aan de opsomming van de Raad van State kunnen toegevoegd worden : de salarisschalen per rang en graad, de eindejaarstoelage, de maaltijdcheques en de hospitalisatieverzekering, het ziektekrediet en enkele andere bepalingen, die uitdrukkelijk een recht toekennen.

De raden moeten de regels van het besluit van de Vlaamse Regering verwerken in de rechtspositieregeling van hun personeel, ook de hierboven vermelde aangelegenheden die een uitdrukkelijk recht toekennen. De zorgvuldigheid en de fair play veronderstellen immers dat het personeel geïnformeerd is over de toepasselijke arbeidsvoorwaarden, rechten en plichten. Ten aanzien van de contractuele personeelsleden mag er ook geen misverstand zijn over de elementen van de rechtspositieregeling die deel uitmaken van de aangegane arbeidsverbintenis.

De notie 'minimale voorwaarden' krijgt zodoende de volgende betekenis : de minimale voorwaarden vertegenwoordigen de gemeenschappelijke regels, waaraan de gemeenteraden en de provincieraden zich bij de vaststelling van de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en, eventueel, het mandaatstelsel van hun personeel, moeten houden. Het besluit laat ruimte voor invulling, keuzes en aanvullende bepalingen, maar ook daarvoor geldt dat ze geen strijdigheden met dit besluit mogen inhouden.

De Vlaamse overheid en de lokale overheid zijn niet de enige spelers op het terrein. De rechtspositieregelingen van het gemeentepersoneel en van het provinciepersoneel maken ook toepassing van, of geven uitvoering aan regels die de federale overheid in het kader van haar bevoegdheden heeft vastgesteld. Voorbeelden daarvan zijn : bepaalde voorwaarden voor toegang tot de functies bij de overheid, regels voor het welzijn van werknemers op het werk en andere arbeidsrechtelijke voorschriften, sommige verloven, de pensioenwetgeving.

Inhoud en vormgeving van de minimale voorwaarden

Inhoud van de minimale voorwaarden

Inhoudelijk sluiten de minimale voorwaarden in dit besluit aan bij de bestaande realiteit in de gemeenten en provincies van het Vlaamse Gewest. Die realiteit is in grote mate beïnvloed door opeenvolgende sectorale afspraken sinds 1993.

Belangrijk daarin zijn het sectorale akkoord van 18 juni 1993 houdende gemeenschappelijke krachtlijnen voor een samenhangend personeelsbeleid in de lokale en regionale besturen en het sectoraal akkoord 1997-1998. Latere akkoorden hebben daarop voortgebouwd. Hoewel die sectorale akkoorden geen juridische draagkracht hadden, blijkt uit de monitoring van de plaatselijke uitvoering ervan dat de essentiële elementen ervan eind 2000 algemeen geïmplementeerd waren. Door de verwerking in de plaatselijke rechtspositieregelingen van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel vormen ze op plaatselijk vlak ook de wettelijke realiteit. Dat is een omgevingsfactor waar het beleid niet omheen kan. Bij de vaststelling van de minimale voorwaarden in dit besluit vormt dat gegeven dan ook het vertrekpunt. Een andere belangrijke omgevingsfactor is het grote aantal contractuele personeelsleden in de gemeenten en de provincies van...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT