Jugement/arrêt, Cour constitutionnelle (Cour d'arbitrage), 2023-04-13

JurisdictionBélgica
Judgment Date03 mars 2004
ECLIECLI:BE:GHCC:2004:ARR.031
Link to Original Sourcehttps://juportal.be/content/ECLI:BE:GHCC:2004:ARR.031
Docket Number312004;2648
CourtCour constitutionnelle (Cour d'arbitrage)
Grondwettelijk Hof Arrest nr. 63/2023 van 13 april 2023 Rolnummer : 7800 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 9 tot 12 van het decreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2022 « betreffende de gas- en elektriciteitsmarkten ten gevolge van de overstromingen van juli 2021 », ingesteld door de vzw « Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven » Het Grondwettelijk Hof samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul wijst na beraad het volgende arrest I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 10 mei 2022 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 11 mei 2022, heeft de vzw « Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J. Mosselmans, Mr. M. Vanderstraeten en Mr. S. Feyen, advocaten bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 9 tot 12 van het decreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2022 « betreffende de gas- en elektriciteitsmarkten ten gevolge van de overstromingen van juli 2021 » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 16 februari 2022). De Waalse Regering, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. S. Depré, Mr. P. Vernet en Mr. J. Van Vyve, advocaten bij de balie te Brussel, heeft een memorie ingediend, de verzoekende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de Waalse Regering heeft ook een memorie van wederantwoord ingediend. 2 Bij beschikking van 1 februari 2023 heeft het Hof, na de rechters-verslaggevers M. Pâques en Y. Kherbache te hebben gehoord, beslist dat de zaak in staat van wijzen is, dat geen terechtzitting zal worden gehouden, tenzij een partij binnen zeven dagen na ontvangst van de kennisgeving van die beschikking een verzoek heeft ingediend om te worden gehoord, en dat, behoudens zulk een verzoek, de debatten zullen worden gesloten op 15 februari 2023 en de zaak in beraad zal worden genomen. Aangezien geen enkel verzoek tot terechtzitting werd ingediend, is de zaak op 15 februari 2023 in beraad genomen. De bepalingen van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. II. In rechte -A– Ten aanzien van het enige middel A.1.1. De vzw « Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven » (hierna : de FEBEG) voert aan dat de bestreden bepalingen in strijd zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 105 van de Grondwet en met artikel 78 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en met artikel 23 van de Grondwet. De FEBEG bekritiseert de toekenning van bijzondere machten aan de Waalse Regering waardoor die laatstgenoemde wetsbepalingen vermag te wijzigen, aan te vullen en op te heffen in aangelegenheden die zijn voorbehouden aan de wetgever, zonder dat crisisomstandigheden aanwezig zijn en zonder enige dringende noodzaak (eerste onderdeel). Zij verwijt de bestreden bepalingen de Regering toe te laten om zelf die crisisomstandigheden vast te stellen (tweede onderdeel). De FEBEG bekritiseert vervolgens het feit dat de machtiging voor onbepaalde duur geldt en de Regering toelaat de duur van de maatregelen inzake bijzondere machten te bepalen, waarbij die duur kan gaan tot één jaar (derde onderdeel). Ten slotte bekritiseert zij de mogelijkheid voor de Regering om af te wijken van het decreet van 12 april 2001 « betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt » (hierna : het Elektriciteitsdecreet) en van het decreet van 19 december 2002 « betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt » (hierna : het Gasdecreet) in hun geheel (vierde onderdeel). A.1.2. Inleidend voert de FEBEG aan dat de bestreden bepalingen machtigingen invoeren in aangelegenheden die bij artikel 23 van de Grondwet aan de wetgever zijn voorbehouden, namelijk het recht op sociale bijstand, het recht op behoorlijke huisvesting en het recht op energie. Het in die bepaling vervatte wettigheidsbeginsel verplicht de wetgever ertoe de wezenlijke bestanddelen te definiëren van de maatregelen die de uitvoerende macht vermag te nemen. Bovendien heeft het Hof, bij zijn arrest nr. 31/2004 van 3 maart 2004 (ECLI:BE:GHCC:2004:ARR.031), geoordeeld dat de wezenlijke beleidskeuzes moeten worden vastgesteld door de wetgevende vergadering en dat alleen de nadere uitwerking ervan mag worden overgelaten aan de uitvoerende macht. De bestreden bepalingen kennen aan de Waalse Regering een buitensporige machtiging toe, in zoverre zij haar toelaten af te wijken van het Elektriciteitsdecreet en het Gasdecreet in hun geheel, waardoor een categorie van personen het optreden van een democratisch verkozen vergadering, waarin de Grondwet voorziet, wordt ontzegd. A.1.3. De FEBEG voert aan dat de bestreden bepalingen niet voldoen aan de voorwaarden om bijzondere machten te kunnen toekennen aan de uitvoerende macht, zoals die zijn bepaald door de afdeling wetgeving van de Raad van State : zo moet met name sprake zijn van uitzonderlijke feitelijke omstandigheden of 3 crisisomstandigheden die de periode afbakenen waarin de bijzondere machten worden toegekend; de bijzondere machten mogen alleen voor een beperkte periode worden toegekend; de aan de uitvoerende macht toegekende machten moeten nauwkeurig worden gedefinieerd ten aanzien van de nagestreefde doelstellingen, de aangelegenheden waarin maatregelen kunnen worden genomen en de draagwijdte ervan. Wat betreft het eerste en tweede onderdeel A.2.1. De FEBEG voert aan dat de vervroegde toekenning van bijzondere machten niet toelaatbaar is. De crisisomstandigheden moeten aanwezig zijn wanneer de machtiging wordt toegekend (zie het arrest nr. 83/2008 van 27 mei 2008, ECLI:BE:GHCC:2008:ARR.083, B.9) en zij moeten door de wetgever in de machtigingsnorm worden vastgelegd. Het gaat erom op dat ogenblik het bestaan van een dringende noodzaak aan te tonen die de wetgever belet om tijdig op te treden. Volgens de FEBEG kan de wil van de decreetgever om een zekere soepelheid aan de Regering te laten en om haar in staat te...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT