Jugement/arrêt, Cour constitutionnelle (Cour d'arbitrage), 2024-02-15

JurisdictionBélgica
Judgment Date15 février 2024
ECLIECLI:BE:GHCC:2024:ARR.024
Link to Original Sourcehttps://juportal.be/content/ECLI:BE:GHCC:2024:ARR.024
Docket Number24/2024
CourtGrondwettelijk Hof (Arbitragehof)
Grondwettelijk Hof Arrest nr. 24/2024 van 15 februari 2024 Rolnummer : 7956 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 908 van het oud Burgerlijk Wetboek, zoals ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en vóór de wijziging ervan bij de wet van 21 december 2018, gesteld door het Hof van Cassatie Het Grondwettelijk Hof samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, K. Jadin en M. Plovie, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen wijst na beraad het volgende arrest I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 6 februari 2023, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 maart 2023, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 908 Oud Burgerlijk Wetboek (zoals ingevoerd bij wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid en voor de wijziging ervan bij wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie), de artikelen 10, 11 en 16 Grondwet, al dan niet in samenhang met artikel 1 Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM, in zoverre het de bewindvoerder die niet valt onder de in artikel 909, derde lid, 2° en 3°, Oud Burgerlijk Wetboek bepaalde uitzonderingen, absoluut rechtsonbekwaam acht om een schenking of een legaat van de beschermde persoon te ontvangen, terwijl de bewindvoerder krachtens artikel 499/10 Oud Burgerlijk Wetboek wel op een andere wijze dan bij schenking of legaat goederen van de beschermde persoon kan verkrijgen mits vrederechterlijke machtiging ? »; 2. « Schendt artikel 908 Oud Burgerlijk Wetboek (zoals ingevoerd bij wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid en voor de wijziging ervan bij wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie), de artikelen 10 en 11 Grondwet, al dan niet in samenhang met artikel 1 Eerste Aanvullend Protocol bij het 2 EVRM, in zoverre het de niet-professionele bewindvoerder die niet valt onder de in artikel 909, derde lid, 2° en 3°, Oud Burgerlijk Wetboek bepaalde uitzonderingen, maar die wel een nauwe of affectieve band heeft met de beschermde persoon, absoluut rechtsonbekwaam acht om een schenking of een legaat van de beschermde persoon te ontvangen, terwijl het de bewindvoerder die wel valt onder de in artikel 909, derde lid, 2° en 3°, Oud Burgerlijk Wetboek bepaalde uitzonderingen en zodoende een nauwe bloedverwant of partner is van de beschermde persoon, rechtsbekwaam acht om een schenking of een legaat van de beschermde persoon te ontvangen ? ». Memories en memories van antwoord zijn ingediend door : - K. D.W., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. C. De Baets, advocate bij het Hof van Cassatie; - de Ministerraad, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. A. Wirtgen en Mr. S. Wils, advocaten bij de balie te Brussel. Bij beschikking van 20 december 2023 heeft het Hof, na de rechters-verslaggevers D. Pieters en K. Jadin te hebben gehoord, beslist dat de zaak in staat van wijzen was, dat geen terechtzitting zou worden gehouden, tenzij een partij binnen zeven dagen na ontvangst van de kennisgeving van die beschikking een verzoek om te worden gehoord, zou hebben ingediend, en dat, behoudens zulk een verzoek, de debatten na die termijn zouden worden gesloten en de zaak in beraad zou worden genomen. Aangezien geen enkel verzoek tot terechtzitting werd ingediend, is de zaak in beraad genomen. De bepalingen van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil K. D.W. was de bewindvoerder van S.V. Laatstgenoemde werd tijdens het bewind door de vrederechter gemachtigd om twee schenkingen aan de bewindvoerder te doen en een authentiek testament in zijn voordeel, of, in geval van vooroverlijden, ten voordele van zijn dochter, te verlijden. Na haar overlijden liet ze als enige wettige erfgenamen haar neef en nicht na. Zij gingen over tot dagvaarding van de bewindvoerder voor de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, tot nietigverklaring van de schenkingen en van het testament, op grond van onbekwaamheid, zoals vermeld in artikel 908 van het oud Burgerlijk Wetboek, en op grond van ongezondheid van geest, zoals vermeld in artikel 901 van het oud Burgerlijk Wetboek. De Rechtbank verwierp de vordering. Nadat het Hof van Beroep te Antwerpen hun hoger beroep verwierp, dienden de wettige erfgenamen een voorziening in bij het Hof van Cassatie. Het Hof van Cassatie stelt vast dat artikel 908 van het oud Burgerlijk Wetboek een absoluut verbod inhoudt voor de bewindvoerder die niet valt onder de in artikel 909, derde lid, 2° en 3°, van het oud Burgerlijk Wetboek bepaalde uitzonderingen, om een schenking of een legaat van de beschermde persoon te ontvangen. Volgens het verwijzend rechtscollege verhindert die verbodsbepaling de bewindvoerder de schenkingen en de erfenis te ontvangen. Het beslist dan ook de hiervoor weergegeven prejudiciële...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT