Conclusions du Ministère public, Cour de Cassation de Belgique, 2021-06-29

JurisdictionBélgica
Judgment Date29 juin 2021
ECLIECLI:BE:CASS:2021:CONC.20210615.2N.16
Docket NumberP.21.0332.N
Link to Original Sourcehttps://juportal.be/content/ECLI:BE:CASS:2021:CONC.20210615.2N.16
CourtCour de Cassation de Belgique
P.21.0332.N Advocaat-generaal Bart DE SMET heeft in hoofdzaak gezegd "De vervolging wegens het ontduiken van sociale bijdragen voor gedetacheerde werknemers in België nadat de A1-detacheringsdocumenten voorlopig zijn ingetrokken in de EU-lidstaat waar de tewerkstellende onderneming is gevestigd" 1. Eisers worden vervolgd wegens A) het niet indienen van een DIMONA-aangifte van 10 Roemeense chauffeurs, tewerkgesteld in Slowakije en gedetacheerd in België en B) het aanwenden van een frauduleuze handeling om geen RSZ af te dragen in België, namelijk het gebruik van een Slowaakse transportfirma MD INTERCARGO die in Slovakije geen substantiële activiteit uitoefent en chauffeurs via detachering activiteiten in België laat verrichten. De vrijspraak wegens feit C over uitzendarbeid is in 2017 definitief verworven 2. Krachtens artikel 580, 1° Gerechtelijk Wetboek neemt de arbeidsrechtbank kennis van geschillen betreffende de verplichtingen van werkgevers opgelegd door de wetgeving inzake sociale zekerheid(1). De Dimona-aangifte opgelegd bij KB van 5 november 2002 (BS 20 november 2002), laatste gewijzigd door het KB van 21 december 2018 (BS 17 januari 2019) is een aangelegenheid bedoeld in artikel 580, 1° Gerechtelijk Wetboek, zodat een raadsheer van het arbeidshof deel moest uitmaken van het strafrechtscollege in hoger beroep, gelet op artikel 101 § 2 Ger. W. Het eerste middel over de samenstelling van de verwijzingsrechter, dat uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt naar recht 2. Het bestreden arrest geeft aan dat de BBI in haar verzoek tot een fiscale visitatie melding maakte van de oprichting van de Slovaakse firma MD Intercargo SRO, van een vermoeden van een fictieve Luxemburgse firma van eiser 1 en van verhoren van werknemers die hun vrachtwagens in Beernem moesten parkeren, waar de onderneming van eiser. De motieven in het bestreden arrest over actuele informatie waarover de politierechter beschikte lijken mij toereikend en zijn. Ze zijn ook verenigbaar met de bewoordingen van het verzoekschrift van de BBI. Het tweede middel, eerste onderdeel, mist aldus feitelijke grondslag. 3. Het bestreden arrest geeft aan (blz. 25) dat de "vraag van de sociale inspectie aan de onderzoeksrechter als bijlage is gevoegd" aan het verzoek tot een fiscale inspectie, gericht aan de politierechter te Brugge, terwijl dat verzoek van de BBI verwijst naar de "toelating" tot sociale visitatie als "bijlage". Daaruit volgt niet noodzakelijk dat de politierechter in Brugge alleen beschikte over de machtiging tot sociale visitatie, niet over stukken van de sociale inspectie. Het onderdeel over een tegenstrijdige motivering en miskenning van de bewijskracht van het verzoek van de BBI mist aldus feitelijke grondslag. 4. Het tweede onderdeel over verouderde informatie gehecht aan het verzoek van de BBI (van 2014) is gericht tegen de beslissing van de politierechter, niet tegen het arrest, en is bijgevolg niet-ontvankelijk. 5. De strafrechter oordeelt onaantastbaar over de noodzaak, het nut of de raadzaamheid van een verzoek tot het voegen van stukken aan het dossier, waarbij het Hof de wettigheid van de motieven beoordeelt(2). Over niet-gevoegde informatie uit Luxemburg en verklaringen van zeven chauffeurs, die verklaarden dat zij hun vrachtwagen in Beernem moesten parkeren, stelt het bestreden arrest dat het gaat om een dossier van 2010 van de Sociale inspectie. Dat oude dossier moest niet worden voorgelegd omdat eisers worden vervolgd voor feiten van juli 2013 tot oktober 2014 en uit recente observaties bleek dat het op het adres van eiseres 2 in Beernem een ‘komen en gaan was' op zaterdagvoormiddag (blz. 25). Mij lijkt de motivering toereikend over de geldigheid van de sociale visitatie en het ontbreken van stukken op de terechtzitting. In zoverre kan het derde middel over de sociale visitatie (art. 24 Sociaal Strafwetboek) niet worden aangenomen. 6. Voor het overige komt eiser op tegen een beslissing van de onderzoeksrechter te Brugge en vereist het middel een onderzoek naar feiten, waarvoor het Hof geen bevoegdheid heeft. In zoverre is het middel niet-ontvankelijk. 7. Het bestreden arrest oordeelt dat de wegvervoersvergunning in Slowakije, de rechter niet verplicht aan te nemen dat de transportfirma werkelijk en duurzaam in Slowakije is gevestigd, wat betreft de coördinatie van de sociale zekerheid. Anders dan eisers aanvoeren, volgt uit de Verordeningen 1071/2009(3), 1072/2009(4) en 883/2004(5) m.i. niet dat een communautaire vervoersvergunning een onweerlegbaar vermoeden inhoudt van een reële en duurzame vestiging van de transportfirma in de lidstaat van...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT