Arrêt Nº298091 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 30/11/2023
Judgment Date | 30 novembre 2023 |
Procedure Type | Annulation |
Judgement Number | 298091 |
Court | IIde KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen) |
X - Pagina 1
nr. 298 091 van 30 november 2023
in de zaak RvV X / II
In zake:
X
Gekozen woonplaats:
ten kantore van advocaat R. SUKENNIK
Florencestraat 13
1000 BRUSSEL
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Turkse nationaliteit te zijn, op 28 april 2023 heeft
ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing
van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 21 februari 2023 die een einde
stelt aan het recht op verblijf van meer dan drie maanden zonder bevel om het grondgebied te verlaten
(bijlage 21).
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 25 september 2023, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 20 oktober
2023.
Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken N. VERMANDER.
Gehoord de opmerkingen van advocaat A. HAEGEMAN, die loco advocaat R. SUKENNIK verschijnt voor
de verzoekende partij, en van advocaat O. SOZEN, die loco advocaat H. CILINGIR verschijnt voor de
verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Op 14 juni 2019 huwt de verzoekende partij met Y.I., van Belgische nationaliteit.
1.2. Op 8 augustus 2019 dient de verzoekende partij een aanvraag in tot gezinshereniging in functie van
haar Belgische echtgenote.
1.3. Op 11 februari 2020 wordt aan de verzoekende partij een F-kaart toegekend.
1.4. Op 24 december 2021 vestigt de verzoekende partij zich op een afzonderlijk adres van haar Belgische
echtgenote.
X - Pagina 2
1.5. Op 1 december 2022 wordt de verzoekende partij verzocht om haar individuele situatie toe te lichten.
1.6. Op 21 februari 2023 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie een
beslissing die een einde stelt aan het recht op verblijf van meer dan drie maanden zonder bevel om het
grondgebied te verlaten. Dit is de bestreden beslissing waarvan de motieven luiden als volgt:
“In uitvoering van artikel 42quater van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van artikel 54 va n het
koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging
en de verwijdering van vreemdelingen wordt er een einde gesteld aan het verblijf van:
(…)
Reden van de beslissing:
Betrokkene bekwam het verblijfsrecht als familielid van een burger van de Unie naar aanleiding van zijn
aanvraag van 08.08.2019 in toepassing van artikel 40ter van de wet van 15.12.1980. Hij werd op
11.02.2020 in het bezit gesteld van een F-kaart. Betrokkene verkreeg het verblijfsrecht op basis van zijn
Belgische echtgenote Y.I. (…) ((…)) met wie hij zich vestigde.
Thans is de situatie echter volledig gewijzigd. Op 24.12.2021 werd de referentiepersoon ingeschreven op
een afzonderlijk adres. Om te kunnen spreken over een “gezamenlijke vestiging” tussen echtgenoten,
vereist de vaste rechtspraak van de Raad van State niet dat er sprake zou zijn van samenwoonst. Wel
vergt zulks dat er nog een minimum aan relatie zou bestaan tussen de echtelieden, een daadwerkelijke
en effectief beleefde gezinsband (RvS 24 april 1995, nr. 53.030; RvS 5 maart 2004, nr. 128.878; RvS 4
oktober 2005, nr. 149.807; RvS 8 mei 2006, nr. 158.407). Op 01.12.2022 werd betrokkene door de
administratie gevraagd om naar aanleiding van een onderzoek naar zijn verblij fsrecht zijn persoonlijke
situatie toe te lichten. Er werd hem onder meer de mogelijkheid gegeven om elementen te doen gelden
met betrekking tot zijn gezinssituatie. Betrokkene maakte echter geen enkel stuk over waaruit moet blijken
dat er nog een minimum aan relatie tussen hem en de referentiepersoon bestaat. Het is dan ook redelijk
te stellen dat er op basis van het administratief dossier minstens sedert 24.12.2021 geen sprake meer is
van een gezamenlijke vestiging van betrokkene met zijn echtgenote.
Overeenkomstig art. 42quater, §1, 4° van de wet van 15.12.1980 kan daarom het verblijfsrecht van
betrokkene beëindigd worden.
Om overeenkomstig dit wetsartikel rechtmatig een einde te kunnen stellen aan het verblijf van betrokkene
werd hij – zoals reeds aangegeven - op 01.12.2022 verzocht zijn individuele situatie toe te lichten zodat
kon getoetst worden of hij eventueel toch het verblijfsrecht verder kon uitoefenen. Dit verzoek werd
betekend op 28.12.2022.
Betrokkene maakte daarop volgende stukken over:
- Gezinssamenstelling K.K. (…) en T.E. (…)
- Schermafdruk abonnement fitnessclub
- Inschrijvingsbewijzen taalcursussen (Nederlands en Frans)
- Huurovereenkomst
- Attest geen steun OCMW Zaventem
- Mail: resultaat test Maatschappelijke Oriëntatie
- Inschrijvingsbewijs ziekenfonds
- Loonbrieven 10.2019 tot en met 12.2022 DODO 2017 SRL als bediende / verkoper +
arbeidsovereenkomst en aangifte DIMONA
- Paspoort en F-kaart
De aan betrokkene betekende brief vermeldde voorts: “Voor zover er nadien nog geen uitsluitsel werd
gegeven vanuit onze diensten met betrekking tot dit onderzoek, dient u relevante wijzigingen van uw
situatie door te geven aan onze diensten. Dit tot aan de eventuele ontvangst van de F+ kaart.” Er werden
na 24.01.2023 geen stukken meer overgemaakt.
Wat betreft de uitzonderingsgevallen voorzien in artikel 42quater, §4, 1e lid, 1° tot en met 4° van de wet
van 15.12.1980, dient het volgende te worden opgemerkt:
Vooreerst kan vastgesteld worden dat betrokkene niet voldoet aan de uitzonderingsgrond voorzien in art.
42quater, §4, 1e lid, 1° van de wet van 15.12.1980. Het huwelijk werd afgesloten op 14.06.2019.
Betrokkene diende op basis daarvan een aanvraag gezinshereniging in. Het koppel woont niet meer
feitelijk samen sinds 24.12.2021. Er is geen gezinscel meer sindsdien. Zoals hierboven uiteengezet is het
redelijk te stellen dat er geen sprake is van een minimum aan relatie tussen betrokkene en
Pour continuer la lecture
SOLLICITEZ VOTRE ESSAI