Arrêt Nº298085 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 30/11/2023

Judgment Date30 novembre 2023
Procedure TypeAnnulation
Judgement Number298085
CourtIIde KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen)
X - Pagina 1
nr. 298 085 van 30 november 2023
in de zaak RvV X / II
In zake:
1. X
2. X
in eigen naam en als wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarig kind X
Gekozen woonplaats:
ten kantore van advocaat P. ROBERT
Sint-Quentinstraat 3/3
1000 BRUSSEL
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en
Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X en X, die verklaren van Colombiaanse nationaliteit te zijn, in eigen naam
en als wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarig kind X, op 26 april 2023 hebben ingediend om
de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissingen van de
gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 5 april 2023 waarbij de aanvraag om
machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang
tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onontvankelijk wordt
verklaard en tot afgifte van een bevel om het grondgebied te verlaten verzoeker om internationale
bescherming (bijlagen 13quinquies).
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 25 september 2023, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 20 oktober
2023.
Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken N. VERMANDER.
Gehoord de opmerkingen van advocaat J. VAN EDOM, die loco advocaat P. ROBERT verschijnt voor de
verzoekende partij, en van advocaat A. DE WILDE, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
X - Pagina 2
1.1. Op 28 oktober 2021 dienen de verzoekende partijen een aanvraag in om machtiging tot verblijf op
grond van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het
verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet).
1.2. Op 5 april 2023 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie een beslissing
waarbij de aanvraag in punt 1.1. onontvankelijk wordt verklaard. Dit is de eerste bestreden beslissing
waarvan de motieven luiden als volgt:
Onder verwijzing naar de aanvraag om machtiging tot verblijf die op datum van 28.10.2021 werd
ingediend door :
(…)
in toepassing van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij artikel 4 van
de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980, deel ik u mee dat dit
verzoek onontvankelijk is.
Reden(en):
De aangehaalde elementen vormen geen buitengewone omstandigheid waarom de betrokkenen de
aanvraag om machtiging tot verblijf niet kunnen indienen via de gewone procedure namelijk via de
diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het
buitenland.
Op 31.10.2019 dienden betrokkenen een Verzoek voor Internationale Bescherming (VIB) in. Dit VIB werd
op 11.10.2021 afgesloten met een weigering van de vluchtelingenstatus en weigering subsidia ire
bescherming door de Raad Voor Vreemdelingenbetwistingen (RVV). De duur van deze procedure
namelijk iets minder dan 2 jaar was ook niet van dien aard dat ze als onredelijk lang kan beschouwd
worden. Het feit dat er een zekere behandelingsperiode is, geeft aan betrokkene ipso facto geen recht op
verblijf. (Raad van State, arrest nr. 89980 van 02.10.2000).
Betrokkenen verwijzen naar de covid- 19 pandemie waarbij elke vliegreis een besmettingsrisico inhoudt
en verwijzen eveneens naar art. 35 van het handvest. Echter dient er opgemerkt te worden dat de
coronapandemie een wereldwijd fenomeen is, waarbij ook dagdagelijkse handelingen in België, zoals
bijvoorbeeld het reizen met het openbaar vervoer, een zekere kans op besmetting met zich meebrengt,
ook al gelden hier ook sanitaire maatregelen die iedereen hoort te volgen. Betrokkenen tonen ook niet
aan dat zij tijdens de reis de nodige hygiënemaatregelen niet zouden kunnen respecteren, noch dat zij de
hygiënemaatregelen niet zouden kunnen toepassen in het land van herkomst. Betrokkenen maken niet
aannemelijk dat de coronacrisis in hun geval een buitengewone omstandigheid uitmaakt die rechtvaardigt
dat de verblijfsaanvraag op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet in België ingediend moet
worden. Wat betreft de verwijzing naar art. 35 van het Handvest, dit vormt evenmin een buitengewone
omstandigheid aangezien betrokkenen geen bewijzen voorlegt dat deze rechten zouden geschonden
worden.
Betrokkenen beroepen zich op de strijd tegen de klimaatopwarming als buitengewone omstandigheid en
verwijzen hierbij naar de overeenkomst van Parijs van 12.12.2015, het Raamverdrag van de Verenigde
Naties inzake klimaatverandering van 1992, artikel 2 en 7 van het Handvest van de Grondrechten van de
Europese Unie, artikel 2 en 8 van het EVRM, het preventiebeginsel en het voorzorgsbeginsel. De
verplichting om terug te keren en een enorme CO2-uitstoot te veroorzaken zou in strijd zijn met alle
hierboven geciteerde rechtsnormen. Het siert betrokkenen dat zij bekommerd zijn om het klimaat, maar
dit element kan niet aanvaard worden als een buitengewone omstandigheid die een terugkeer bijzonder
moeilijk maakt. We merken op dat betrokkenen in 2019 naar België kwamen via een vlucht die dezelfde
hoeveelheid CO2 uitstootte. Op dat ogenblik waren de hierboven ingeroepen rechtsnormen reeds van
toepassing. Betrokkenen tonen dan ook niet aan waarom wat in 2019 perfect kon, nu, in 2023 niet meer
zou kunnen. De strijd tegen de klimaatopwarming kan niet als vrijgeleide beschouwd worden dat
verzoekers zou toelaten de bepalingen van de vreemdelingenwet naast zich neer te leggen.
Buitengewone omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 9bis, §1 van de Vreemdelingenwet, zijn
omstandigheden die een tijdelijke terugkeer van de vreemdeling naar zijn land van oorsprong, om er de
noodzakelijke formaliteiten voor het indienen van een aanvraag tot machtiging tot verblijf te vervullen,
onmogelijk of bijzonder moeilijk maken (vaste rechtspraak van de Raad van State, zie o.a. RvS 9
december 2009, nr. 198.769, met verwijzing naar de parlementaire voorbereidende werken). Het feit dat

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT