Arrêt Nº297925 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 29/11/2023

Judgment Date29 novembre 2023
Procedure TypeAnnulation
Judgement Number297925
CourtIIde KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen)
X - Pagina 1
nr. 297 925 van 29 november 2023
in de zaak RvV X / II
Inzake:
1. X
2. X
enkel als wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen
X, X en X
Gekozen woonplaats:
ten kantore van advocaat H. DOTREPPE
Kroonlaan 88
1050 BRUSSEL
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en
Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift X en X, die verklaren van Angolese nationaliteit te zijn, enkel als wettelijke
vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen X, X en X, op 16 maart 2023 hebben ingediend om de
schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de
gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 3 februari 2023 waarbij de aanvraag om
machtiging tot verblijf op basis van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang
tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onontvankelijk
verklaard wordt.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 20 september 2023, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 24
november 2023.
Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken S. DE MUYLDER.
Gehoord de opmerkingen van advocaat M. KALIN, die loco advocaat H. DOTREPPE verschijnt voor de
verzoekende partijen en van advocaat M. DUBOIS, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Op 5 augustus 2021 dienen de verzoekende partijen een aanvraag om machtiging tot verblijf in
toepassing van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied,
het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet) in.
X - Pagina 2
1.2. Op 3 februari 2023 wordt de onder punt 1.1. vermelde aanvraag onontvankelijk verklaard. Dit is de
bestreden beslissing, die luidt als volgt:
Onder verwijzing naar de aanvraag om machtiging tot verblijf die op datum van 05.08.2021 werd
ingediend door:
D., E. G. E. S. (..) (R.R.xxxxxxxxxx)
Geboren te Luanda op (..)
D., C. D. E. S. (..) (R.R.xxxxxxxxx)
Geboren te Luanda op (..)
D. P. D. E. S., K. S. (..) (R.R. xxxxxxxx)
Geboren te Luik op (..)
Nationaliteit : Angola
Adres: (..)
Wettelijk vertegenwoordigd door hun moeder: D. P. D. E. S. E. (..) (R.R. xxxxxxxxxx)
in toepassing van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij artikel 4 van
de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980, deel ik u mee dat dit
verzoek onontvankelijk is.
Redenen:
De aangehaalde elementen vormen geen buitengewone omstandigheid waarom de betrokkenen de
aanvraag om machtiging tot verblijf niet kunnen indienen via de gewone procedure namelijk via de
diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het
buitenland.
De wettelijke vertegenwoordiger van betrokkenen wist dat hun verblijf slechts voorlopig werd toegestaan
in het kader van de asielprocedure en dat zij bij een negatieve beslissing het land dienden te verlaten.
Hun eerste asielaanvraag (die zij volgden samen met hun ouders) werd afgesloten op 09.10.2019 met
een weigering van vluchtelingenstatus en van subsidiaire bescherming door de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen. Op 24.10.2019 dienden de drie minderjarige kinderen in eigen naam een
asielprocedure in. Deze asielprocedure werd afgesloten op 17.01.2022 met een beslissing beroep
verworpen door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
De duur van de procedures namelijk één jaar en tien maanden voor de eerste en twee jaar en drie
maanden voor de tweede was ook niet van die aard dat ze als onredelijk lang kan beschouwd worden.
Het feit dat er een zekere behandelingsperiode is, geeft aan betrokkenen ipso facto geen recht op verblijf.
(Raad van State, arrest nr 89980 van 02.10.2000)
Wat de vermeende schending van art. 3 van het EVRM betreft dient opgemerkt te worden dat de
bescherming verleend via art. 3 van het EVRM slechts in buitengewone gevallen toepassing zal vinden.
Hiervoor dienen verzoekers hun beweringen te staven met een begin van bewijs terwijl in casu het enkel
bij een bewering blijft en dit niet kan volstaan om een inbreuk uit te maken op het vernoemde artikel 3. De
algemene bewering wordt niet toegepast op de eigen situatie. De loutere vermelding van het artikel 3
EVRM volstaat dus niet om als buitengewone omstandigheid aanvaard te worden.
Betrokkenen beroepen zich op het feit dat K. (..) in België geboren is. Echter, het loutere feit in België
geboren te zijn, opent, naar Belgisch recht niet automatisch enig recht op verblijf. Evenmin maakt dit een
terugkeer naar het land van herkomst bijzonder moeilijk.
Betrokkenen beroepen zich op het feit dat zij geen (K. (..)) of bijna geen banden meer zouden hebben
met hun land van herkomst. Verzoekers maken echter niet aannemelijk dat zij geen enkele band met
Angola hebben, noch dat ze een zodanige taal-en culturele achterstand hebben dat zij in Angola niet
zouden kunnen aansluiten op school. C. (..) en E. (..) zijn beide geboren in Angola en brachten er hun
eerste levensjaren door (namelijk zeven jaar voor E. (..) en drie jaar voor C. (..)); hoewel K. (..) niet in
Angola geboren is, heeft ook hij, evenals zijn twee broers, via hun ouders een band met Angola. Beide
ouders zijn in Angola geboren en hebben de Angolese nationaliteit. Er mag dan ook van worden uitgegaan
dat betrokkenen tot op zekere hoogte de Angolese taal en cultuur werd bijgebracht, zeker gelet op het feit
dat verzoekers nooit een verblijfsrecht van onbepaalde duur hebben gehad in België en hun wettelijk
vertegenwoordiger dus moet beseft hebben dat hun verblijf in België slechts voorlopig was.
Het feit dat de kinderen hier naar school gaan, kan niet aanzien worden als een buitengewone
omstandigheid daar betrokkenen niet aantonen dat een scholing niet in het land van herkomst kan
verkregen worden. Tevens behoeft de scholing van de kinderen geen gespecialiseerd onderwijs, noch
een gespecialiseerde infrastructuur die niet in het land van herkomst te vinden is. Bovendien heeft hun
wettelijke vertegenwoordiger steeds geweten dat de scholing van de kinderen plaatsvond in precair verblijf
en dat hun opleiding in België mogelijk slechts een tijdelijke oplossing was om de ontwikkeling van de
kinderen toch zo normaal mogelijk te laten verlopen.

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT