Arrêt Nº297679 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 27/11/2023

Judgment Date27 novembre 2023
Procedure TypeAnnulation
Judgement Number297679
CourtIXde KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen)
X - Pagina 1
nr. 297 679 van 27 november 2023
in de zaak RvV X / IX
In zake:
X
Gekozen woonplaats:
Op haar gekozen woonplaats bij
advocaat N. DIRICKX
Italiëlei 213/15
2000 ANTWERPEN
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en
Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IXE KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Chileense nationaliteit te zijn, op 31 augustus 2023
heeft ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de
beslissingen van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 28 juli 2023 waarbij
de aanvraag om machtiging tot verblijf met toepassing van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen onontvankelijk wordt verklaard en tot afgifte van een bevel om het grondgebied te verlaten.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gezien het verzoek en de instemming om gebruik te maken van de louter schriftelijke procedure met
toepassing van artikel 39/73-2 van voormelde wet.
Gelet op de beschikking van 6 november 2023 waarbij het sluiten van de debatten wordt bepaald op 15
november 2023.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
Op 25 mei 2011 dient verzoekster een aanvraag in om machtiging tot verblijf met toepassing van artikel
9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de
vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet). Op 20 juni 2011 neemt
de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing waarbij de aanvraag onontvankelijk wordt verklaard.
Op 12 november 2011 dient verzoekster wederom een aanvraag in om machtiging tot verblijf met
toepassing van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet. Op 2 mei 2012 neemt de gemachtigde van de
staatssecretaris de beslissing waarbij de aanvraag onontvankelijk wordt verklaard.
X - Pagina 2
Op 26 april 2021 dient verzoekster een aanvraag in om machtiging tot verblijf met toepassing van artikel
9bis van de Vreemdelingenwet. Op 29 juli 2022 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de
beslissing waarbij de aanvraag onontvankelijk wordt verklaard, samen met een bevel om het grondgebied
te verlaten.
Op 19 september 2022 dient verzoekster een tweede aanvraag in om machtiging tot verblijf met
toepassing van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet. Op 28 juli 2023 neemt de gemachtigde van de
staatssecretaris de beslissing waarbij de aanvraag onontvankelijk wordt verklaard. Dit is de eerste
bestreden beslissing waarvan de motivering luidt als volgt:
Onder verwijzing naar de aanvraag om machtiging tot verblijf die op datum van 19.09.2022 werd
ingediend door :
F. F., M. D. C. (geen R.R.)
nationaliteit: Chili
geboren te Cabrero op (…)1969
adres: (…)
in toepassing van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij artikel 4 van
de wet van 15 September 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980, deel ik u mee dat dit
verzoek onontvankelijk is.
Redenen:
De aangehaalde elementen vormen geen buitengewone omstandigheid waarom de betrokkene de
aanvraag om machtiging tot verblijf niet kan indienen via de gewone procedure namelijk via de
diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het
buitenland.
Uit het administratief dossier van betrokkene blijkt dat zij op 25.05.2011 een aanvraag 9ter indient. Deze
aanvraag wordt onontvankelijk afgesloten op 20.06.2011. Haar tweede aanvraag 9ter, ingediend op
12.11.2011, wordt eveneens onontvankelijk afgesloten en dit op 02.05.2012. Pas op 26.04.2021 dient
betrokkene opnieuw een aanvraag tot verblijfsmachtiging in, ditmaal op basis van artikel 9 bis. Deze
aanvraag wordt geweigerd op 29.07.2022 en ging gepaard met een bevel om het grondgebied te verlaten.
Betrokkene beroept zich op artikel 8 EVRM omdat zij al vijfentwintig jaar in België zou verblijven en omdat
vele families van haar afhankelijk zouden zijn. Het klopt dat er een afweging dient gemaakt te worden
tussen iemands privé-en gezinsleven en de verplichting om de aanvraag in te dienen bij de bevoegde
diplomatieke of consulaire post in het land van herkomst. De verplichting om de aanvraag in te dienen bij
de bevoegde diplomatieke of consulaire post in het land van herkomst impliceert enkel een eventuele
tijdelijke scheiding, wat geen ernstig of moeilijk te herstellen nadeel met zich meebrengt. Verder stellen
we vast dat betrokkene niet aantoont dat er sprake is van dergelijke nauwe banden dat zij onder de
bescherming van artikel 8 EVRM zouden vallen. In beginsel heeft de bescherming die artikel 8 van het
EVRM biedt hoofdzakelijk betrekking op het kerngezin (EHRM 9 Oktober 2003, Slivenko/Letland (GK), §
94). Banden met andere gezinsleden dan die van het kerngezin of familieleden worden slechts
gelijkgesteld met een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM indien het bestaan van bijkomende
elementen van afhankelijkheid, andere dan de gewoonlijke affectieve banden, wordt aangetoond. We
stellen vast dat betrokkene niet aantoont dat er nog familieleden van haar in België verblijven. De Raad
voor Vreemdelingenbetwistingen wijst er verder op dat de rechtspraak van het EHRM wat betreft een
privéleven opgebouwd tijdens een precair verblijf zeer strikt is (RVV, arrest 229048 van 20.11.2019). Het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt bovendien dat ‘de relaties tussen volwassenen niet
noodzakelijkerwijs van de bescherming van artikel 8 zullen genieten zonder dat het bestaan van
bijkomende elementen van afhankelijkheid wordt aangetoond, naast de gewone affectieve banden'
(EHRM 13 februari 2001,
Ezzouhdi/Frankrijk, § 34; EHRM 10 juli 2003, Benhebba/Frankrijk, § 36). We stellen vast dat betrokkene
ter staving van haar sociale banden opgebouwd tijdens een beweerd verblijf van 25 jaar vier
getuigenverklaringen en vijf werkbeloftes voorlegt. Echter, hieruit blijkt niet dat haar netwerk van sociale
banden van die orde is dat een tijdelijk terugkeer een schending van artikel 8EVRM zou uitmaken.
Evenmin blijkt uit de voorgelegde verklaringen dat er sprake is van bijkomende elementen van

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT