Arrêt Nº251551 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 24/03/2021

Judgment Date24 mars 2021
CourtIXde KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen)
Judgement Number251551
Procedure TypeAnnulation
RvV X - Pagina 1
nr. 251 551 van 24 maart 2021
in de zaak RvV X / IX
In zake:
X
Gekozen woonplaats:
ten kantore van advocaat R.JESPERS
Broederminstraat 38
2018 ANTWERPEN
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie, thans de Staatssecretaris voor Asiel en
Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IXde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X en X, die verklaren van Kosovaarse nationaliteit te zijn, op
9 oktober 2020 hebben ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de
gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie van
1 september 2020 waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf op basis van artikel 9bis van de wet
van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de
verwijdering van vreemdelingen ontvankelijk doch ongegrond wordt verklaard.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen.
Gezien de beschikking houdende de vaststelling van het rolrecht van 16 oktober 2020 met
refertenummer X.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 9 december 2020, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 13 januari
2021.
Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken M. MILOJKOWIC.
Gehoord de opmerkingen van de eerste verzoekende partij en haar advocaat A. GOOS loco advocaat
R. JESPERS, die tevens tweede verzoekende partij vertegenwoordigt, en van advocaat T. SCHREURS,
die loco advocaat E. MATTERNE verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
RvV X - Pagina 2
Verzoekers dienen op 15 januari 2020 een aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel
9bis van de Vreemdelingenwet. De gemachtigde verklaart op 1 september 2020 deze aanvraag
ontvankelijk doch ongegrond. Het betreft de bestreden beslissing:
D., F. (…), geboren te Mitrovica (Joegoslavië) op (…) (R.R.nr. (0) (…)) + partner:
V., A. (…), geboren te Gjakove op (…) (R.R.nr. (0) (…)) optredend in eigen naam en als wettelijke
vertegenwoordigers voor hun minderjarige kinderen:
D., F. (…), geboren te Sint-Niklaas op (…) (R.R.nr. (6) (…))
D., A. (…), geboren te Sint-Niklaas op (…) (R.R.nr. (6) (…))
Nationaliteit: Kosovo
Adres: (…)
opgesteld en ondertekend door de advocaat van de betrokkenen op 15.01.2020, en na indiening,
gevolgd door een positieve adrescontrole op 05.02.2020,
in toepassing van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij artikel 4 van
de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980, deel ik u mee dat dit
verzoek ontvankelijk is doch ongegrond.
Reden(en):
De aangehaalde elementen, bestaande uit de afwezigheid van een Belgische ambassade in het
herkomstland, waardoor zij zich met 2 kleine minderjarige kinderen zouden moeten richten tot de
Belgische ambassade te Sofia in Bulgarije, en dat na een langdurig verblijf in België, met in oven weging
name van hun financiële toestand omdat ze niet beschikken over een toelating tot tewerkstelling gezien
hun irreguliere verblijf, en daar bovenop vage vermelding van medische problemen, worden aanvaard
als buitengewone omstandigheden om de aanvraag in te dienen op het Belgische grondgebied.
Doch bij nadere studie van het dossier werden de medische redenen op zich niet aanvaard als
buitengewone omstandigheden. In de bijlagen van het verzoekschrift werd een document toegevoegd
waarin een arts bevestigt dat het voor het jongste kind de 1ste jaren tegenaangewezen is om de
eerstvolgende jaren naar het buitenland te reizen gezien de medische problematiek van dat kind
onvoldoende onder controle is en het kind regelmatige opvolging behoeft en bijsturing van dagelijkse
medicatie. Om na te gaan of dit element op zich een buitengewone omstandigheid vormt, werd het
deskundige advies ingeroepen de arts werkzaam op de Dienst Vreemdelingenzaken, waarbij ook
gevraagd werd om de vaag aangehaalde medische problematiek v an mevrouw in overweging te nemen.
Op 24.08.2020 heeft deze arts haar medisch advies uitgebracht, dat in de bijlage van huidige beslissing
vervat zit, in een gesloten briefomslag omwille van het medisch geheim. De medische elementen van
zowel moeder, voor wie reeds 2 weigeringsbeslissingen inzake haar aanvragen op grond van art. 9 ter
werden genomen, als jongste kind worden niet weerhouden als buitengewone omstandigheden, omdat
er slechts beperkte concrete en reeds gedateerde informatie werd voorgelegd door de betrokkenen,
terwijl medicatie en nood aan opvolging geen objectief medische onderbouwde tegenindicatie vormt tot
reizen.
Bovendien is de behandeling mogelijk in het herkomstland. In het verslag van Sefor dd. 09.04.2019
wordt vermeld dat het inmiddels beter met mevrouw gaat.
De ingeroepen motieven volstaan echter niet om de toekenning van een verblijfsmachtiging aan de
betrokkenen te rechtvaardigen.
In de rubriek met de titel "3. Ten gronde,” stelt de raadsman van de betrokkenen de elementen,
aangehaald in de rubriek inzake de ontvankelijkheid, te herhalen, met toevoeging van enkele andere
argumenten.
Wat betreft de in het verzoekschrift aangehaalde argumenten die betrekking hebben op de medische
toestand van mevrouw en het jongste kind, dient opgemerkt te worden dat de wet van 15.09.2006 tot
wijziging van de wet van 15.12.1980 duidelijk een onderscheid maakt tussen 2 verschillende
procedures: aan de ene kant het artikel 9 bis dat in België verblijvende personen die menen te
beschikken over buitengewone omstandigheden om humanitaire redenen een verblijfsmachtiging
RvV X - Pagina 3
kunnen aanvragen bij de burgemeester van de plaats waar zij verblijven, aan de andere kant het artikel
9 ter als een unieke procedure voor in België verblijvende personen met een medische aandoening. De
hier ingeroepen medische elementen vallen buiten de context van artikel 9 bis en derhalve kan in dit
verzoek aan deze medische argumenten geen verder gevolg worden gegeven (RW Arrest nr. 75.380
van 17.02.2012 en RW Arrest nr. 80.233 van 26.04.2012). Het staat de betrokkenen echter steeds vrij
een aanvraag op basis van art 9 ter in te dienen zoals bepaald in art 7§1 van het KB van 17.05.2007 tot
vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten van de wet van 15.09.2006 tot wijziging van de wet van
15.12.1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen, zoals gewijzigd door het KB van 24.01.2011 (B.S. 28.01.2011): via aangetekend
schrijven bij de Sectie 9ter van de Dienst Humanitaire Regularisaties, Dienst Vreemdelingenzaken,
Antwerpsesteenweg 59B te 1000 Brussel."
De betrokkenen doen een beroep op art. 6.4 van de Richtlijn van 2008/115 van 16.12.2008 over
gemeenschappelijke normen en procedures van de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van
derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, nml. dat in schrijnende humanitaire gevallen
geen inreisverbod wordt uitgevaardigd, of indien er wel al één betekend werd, dit kan worden
ingetrokken.
In casu werd jaren geleden, nml. op 02.04.2014, een inreisverbod, bijlage 13 sexies, voor de duur van 2
jaar, aan de betrokkenen betekend.
De Terugkeerrichtlijn heeft overeenkomstig artikel 79, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie tot doel om op basis van gemeenschappelijke normen en juridische waarborgen een
doeltreffend verwijderings- en terugkeerbeleid te ontwikkelen, zodat mensen op een humane manier,
met volledige eerbiediging van hun grondrechten en waardigheid, kunnen worden teruggezonden (HvJ 5
juni 2014, C-146/14 PPU, Mahdi, ptn. 38 en 87). De Terugkeerrichtlijn is dus enkel van toepassing bij
terugkeerprocedures en terugkeerbesluiten. In casu betreft het hier een aanvraag tot een
verblijfsvergunning op grond van een louter nationale bepaling. Het voormelde artikel 6.4 verplicht
lidstaten aldus niet tot het verlenen van verblijfsvergunningen aan illegaal verblijvende derdelanders
(HvJ 5 juni 2014, C-146/14 PPU, Mahdi, pt. 89), maar bepaalt enkel dat lopende terugkeerprocedures
worden beëindigd en al uitgevaardigde terugkeerbesluiten of verwijderingsbesluiten moeten worden
ingetrokken of geschorst wanneer een lidstaat beslist om een illegaal verblijvende derdelander een
verblijfsvergunning te verlenen. Met andere woorden, dit artikel schetst enkel de verhouding tussen een
zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf die wordt verleend aan
een derdelander enerzijds en een terugkeerbesluit anderzijds. De mogelijkheid om aan illegaal
verblijvende derdelanders al dan niet een verblijfsvergunning te verlenen, is daarentegen een
bevoegdheid waarin enkel de lidstaten regelgevend optreden. Artikel 9 bis van de vreemdelingenwet is
dus een louter nationale bepaling die geen omzetting vormt van secundair Unierecht. Bijgevolg kunnen
de betrokkenen zich niet dienstig beroepen op artikel 6.4 van de Terugkeerrichtlijn. De gemachtigde van
de Minister moet, bij het beoordelen van de verblijfsaanvraag, immers enkel nagaan of aan de
voorwaarden van artikel 9bis van de vreemdelingenwet is voldaan. Het feit dat verzoekers vele jaren
geleden het voorwerp hebben uitgemaakt van een terugkeerbesluit, doet aan bovenstaande
vaststellingen geen afbreuk en maakt aldus niet dat artikel 6.4 van de Terugkeerrichtlijn in het kader van
de beoordeling van een aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de
Vreemdelingenwet toepassing zou moeten vinden.
Verder beroepen de betrokkenen zich op de Omzendbrief Turtelboom dd. 26.03.2009. De bedoelde
instructie van Turtelboom werd integraal opgenomen in de instructie Wathelet van 19.07.2009, die werd
vernietigd bij arrest van de Raad van State van 9 december 2009 met nr. 198.769, omdat zij “het
mogelijk maakt dat vreemdelingen die zich in de daarin omschreven voorwaarden bevinden, ervan
ontslagen worden aan te tonen dat er in hun geval buitengewone omstandigheden voorhanden zijn,
terwijl enkel de wetgever dit vermag te doen", omdat “door dit in de bestreden instructie te doen, een
aan de wetgever voorbehouden domein wordt betreden" en omdat “uit het bovenstaande volgt dat de
bestreden instructie voor vernietiging vatbaar is aangezien ze een nieuwe rechtsregel aan de rechtsorde
toevoegt.’ De Raad van State oordeelde dat men een voorwaarde aan de wet toevoegt, indien de
instructie van 19.07.2009 als een dwingende regel wordt toegepast. De instructie werd ingevolge de
vernietiging ervan ex tune uit het rechtsverkeer gehaald, zodat de verzoekende partij geen beroep kan
doen op een toepassing van deze instructie.
Er moet benadrukt worden dat de Raad van State, in zijn arrest nr. 220.932 dd. 10.10.2012 uitdrukkelijk
heeft bevestigd dat de instructie van 19.07.2009 "integraal is vernietigd" en dat de discretionaire
bevoegdheid waarover de gemachtigde krachtens artikel 9 bis beschikt geen reden vormt “om zich
alsnog op de criteria van de vernietigde instructie van 19.07.2009 te steunen”.

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT