Arrêt Nº250273 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 02/03/2021

Judgment Date02 mars 2021
CourtIIde KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen)
Judgement Number250273
Procedure TypeAnnulation
RvV X
X - Pagina 1
nr. 250 273 van 2 maart 2021
in de zaak RvV X en RvV X/ II
In zake:
X
Gekozen woonplaats:
ten kantore van advocaat J. SCHELLEMANS
Rotterdamstraat 53
2060 ANTWERPEN
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en
Migratie.
DE VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien de verzoekschriften die X, die verklaart van Eritrese nationaliteit te zijn, op 1 en
2 december 2020 heeft ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te
vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 30
oktober 2020 tot weigering van de afgifte van een visum.
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen.
Gezien het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 19 januari 2021, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 16 februari
2021.
Gehoord het verslag van kamervoorzitter J. CAMU.
Gehoord de opmerkingen van advocaat B. DHONDT, die loco advocaat J. SCHELLEMANS verschijnt
voor de verzoekende partij en van advocaat M. DUBOIS, die loco advocaat E. MATTERNE verschijnt
voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
De verzoekende partij dient op 10 februari 2020 een visumaanvraag gezinshereniging in om haar
vermeende echtgenote, mevrouw A. K. F., erkend vluchtelinge, te vervoegen in België.
Op 7 september 2020 werd aan de Procureur des Konings een advies gevraagd wegens vermoeden
van schijnhuwelijk.
RvV X
X - Pagina 2
Op 20 oktober 2020 beslist de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris tot weigering van het
visum. Dit is de bestreden beslissing en deze is als volgt gemotiveerd:
“Commentaar:
Betrokkene kan zich niet beroepen op de richtlijnen van art. 10,1.1,4 van de wet van 15/12/1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen.
Overwegende dat op datum van 10/02/2020 een visumaanvraag gezinshereniging ingediend werd op
naam van W. G. T., geboren op 01/01/1983, van Eritrese nationaliteit, om de echtgenote in België. A. K.
F., geboren op 07/01/1992, erkend vluchteling van Eritrese origine te vervoegen;
Deze aanvraag werd ingediend op grond van een huwelijk dat op {onduidelijke datum op het document)
werd afgesloten.
Overwegende dat artikel 146 bis van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat er geen huwelijk is wanneer uit
een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens één van de echtgenoten kennelijk
niet is gericht op de totstandbrenging van een duurzame levensgemeenschap, maar enkel op het
bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van gehuwde;
Overwegende dat een dergelijk huwelijk onverenigbaar is met de beginselen van openbare orde;
Overwegende dat uit het administratieve dossier de volgende elementen gebleken zijn:
De vrouw kwam op 20/10/20 18 aan in België waar ze een asielaanvraag indiende. Hierbij verklaarde ze
gehuwd te zijn met G. W., T. °±37 jaar. Op 13/09/2019 wordt de vrouw erkend als vluchteling. Enkele
maanden later dient de man zijn aanvraag gezinshereniging in op basis van een orthodox Eritrees
huwelijk.
De ambassade meldt dat de aanvrager geen enkel origineel document heeft voorgelegd. Het dossier
bevat dan ook alleen maar een kopie van de huwelijksakte, waarbij de datum niet leesbaar is.
Aan de ambassade in Tel Aviv werd gevraagd een interview van de man af te nemen. Hieruit blijken de
volgende elementen:
- volgens de man huwden ze op 23/05/2010; het betrof een gearrangeerd huwelijk
- huwelijksceremonie met ongeveer 20 personen
- nadien een feest met +/- 50 personen
- ze zagen elkaar voor het laatst in november 2011; toen verliet de man het land
- de vrouw contacteerde hem toen ze in België was
- volgens de man hebben ze altijd al contact gehouden, zelfs toen de vrouw op de vlucht was en in
Soedan en Turkije zat
De man bracht verder ook nog wat screenshots aan van hem en zijn echtgenote tijdens hun
gesprekken.
In het licht van deze elementen besliste de Dienst Vreemdelingenzaken op 07/09/2020 om het advies
van de Procureur des Konings te vragen met betrekking tot de erkenning van dit in het buitenland
voltrokken huwelijk.
In zijn advies is de Procureur des Konings van mening dat het huwelijk tussen betrokkenen er duidelijk
enkel op gericht is om een verblijfsrechtelijk voordeel te bekomen. De Procureur des Konings verwijst in
zijn advies naar de volgende elementen:
Het document dat als huwelijksakte moet dienen, betreft een certificaat van een kerkelijk huwelijk.
Hoewel in Eritrea een huwelijk kan gesloten worden in burgerlijke vorm (gemeente), in religieuze vorm
(kerk) of op basis van het gewoonterecht, moet het huwelijk steeds bij de burgerlijke stand geregistreerd
worden om officieel geldig te zijn. Een loutere kerkelijke huwelijksakte kan dan ook niet het bewijs
leveren van een geldig huwelijk. In casu blijkt niet dat het huwelijk in Eritrea geregistreerd werd bij de
burgerlijke stand. Bovendien is het document niet gelegaliseerd en kan de echtheid ervan derhalve
onmogelijk gegarandeerd worden. Een Eritrese religieuze huwelijksakte is gemakkelijk na te maken. Er
zou zelfs geen originele akte voorhanden zijn in het visumdossier. De foto’s op de huwelijksakte
ontbreken. Meneer heeft geen enkel officieel identiteitsbewijs. Het staat dus zelfs niet vast dat meneer
werkelijk de man is die in de huwelijksakte als de echtgenoot van mevrouw wordt vermeld.
Gearrangeerd huwelijk: Het huwelijk werd door de families van betrokkenen geregeld. Betrokkenen
kenden mekaar niet voor de voltrekking van het huwelijk. Ze hebben mekaar slechts enkele dagen
voordien ontmoet om het huwelijk te regelen.
Leeftijdsverschil: Meneer is 9 jaar ouder dan mevrouw. Mevrouw was pas 18 jaar toen ze huwde.
Weinig tot geen huwelijksleven: Na het huwelijk d.d. 23.05.2010 hebben ze ongeveer 1 jaar
samengewoond, doch als meneer toen in legerdienst was. was hij waarschijnlijk amper thuis. In
november 2011 zagen ze mekaar voor het laatst. Meneer vluchtte immers weg uit Eritrea en belandde in
Israël, waar hij thans nog steeds verblijft. Mevrouw vertrok in 2017 dan ook maar uit Eritrea. Via
Soedan, Turkije en Griekenland kwam zij op 20.10.2018 aan in België. Uiteindelijk werd ze op
RvV X
X - Pagina 3
13.09.2019 in België als vluchteling erkend. Van een enig huwelijksleven is er dus amper sprake
geweest. Het is dan ook weinig realistisch dat een gearrangeerd huwelijk tussen 2 mensen die mekaar
niet kennen en sindsdien ook amper de kans hebben gehad om mekaar beter te kunnen leren kennen,
nu in België plots in een duurzame levensgemeenschap zou resulteren. Uit andere dossiers weten we
intussen dat het enige opzet van de procedure gezinshereniging erin bestaat om op een veilige manier
naar Europa te kunnen komen.
Weinig relatiebewijzen: Er worden enkele conversaties op de smartphone voorgelegd die dateren vanaf
eind 2019 tot nu. Dit is onvoldoende om aan te tonen dat betrokkenen gedurende al die jaren een lange
afstandshuwelijk hebben onderhouden.
Derhalve, gelet op bovenstaande, weigert de Dienst Vreemdelingenzaken het voorgelegde document te
weerhouden als bewijs van de huwelijksband en weigert het huwelijk in kwestie te erkennen waardoor
het bijgevolg niet het recht op gezinshereniging opent.
Het visum wordt derhalve geweigerd.”
2. Rechtspleging
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) stelt vast dat de verzoekende partij twee
ontvankelijke verzoekschriften heeft ingediend tegen dezelfde bestreden beslissing, met name het
verzoekschrift gekend onder rolnummer 254 407, ingediend op 1 december 2020 en het verzoekschrift
gekend onder rolnummer 254 486, ingediend op 2 december 2020.
Ter terechtzitting wijst de voorzitter op artikel 39/68-2 van de wet van 15 december 1980 betreffende de
toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de
Vreemdelingenwet) dat bepaalt:
“Indien een verzoekende partij meerder ontvankelijke verzoekschriften heeft ingediend tegen dezelfde
bestreden beslissing dan worden deze beroepen van rechtswege gevoegd. In dit geval oordeelt de
Raad op grond van het laatste ingediende verzoekschrift, tenzij de verzoekende partij uitdrukkelijk aan
de Raad en ten laatste ter terechtzitting, het verzoekschrift aanduidt op grond waarvan hij dient te RvV
oordelen. De verzoekende partij wordt geacht afstand te doen van de overige ingediende
verzoekschriften.”
De voorzitter verduidelijkt dat indien de verzoekende partij niet uitdrukkelijk een voorkeur aanduidt, de
Raad zal oordelen op grond van het laatst ingediende verzoekschrift, in casu het verzoekschrift dat op 2
december 2020 werd ingediend en gekend is onder het rolnummer 254 486. De verzoekende partij zal
dan geacht worden afstand te doen van het ander verzoekschrift. De raadsman van de verzoekende
partij geeft ter terechtzitting aan dat de Raad mag oordelen op grond van het laatst ingediende
verzoekschrift.
Met toepassing van artikel 39/68-2 van de Vreemdelingenwet worden de beroepen met nr. 254 407 en,
nr. 254 486 van rechtswege gevoegd, de afstand wordt bijgevolg vastgesteld in de zaak nr. 254 407.
Gelet op het voorgaande dient de Raad, conform het bepaalde in artikel 39/68-2 van de
Vreemdelingenwet te oordelen op grond van het laatst ingediende verzoekschrift, zijnde het
verzoekschrift gekend onder rolnummer 254.486.
3. Onderzoek van het beroep
In een tweede middel voert de verzoekende partij de schending aan van artikel 12 van het Verdrag van
Genève, van artikel 7 van het Handvest, van artikel 18 iuncto artikel 14 van het Europees Verdrag voor
de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), van de artikelen 10, 11, en
12bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de
vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet), van de
motiveringsplicht, van artikel 62 van de Vreemdelingenwet, van de artikelen 2 en 3 van de wet
betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen van 29 juli 1991, van het
zorgvuldigheidsbeginsel, van het redelijkheidsbeginsel en van het hoorrecht.
De verzoekende partij licht haar tweede middel als volgt toe:

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT