Arrêt Nº 118/2011. Cour constitutionnelle (Cour d'Arbitrage), 2011-06-30

Date30 juin 2011
Docket NumberF-20110630-3
CourtCour constitutionnelle (Cour d'Arbitrage)
B.8.3. Il ne se justie pas de traiter différemment les époux dont le divorce est prononcépartim sur la base de
larticle 231 ancien du Code civil et partim sur la base de larticle 232 ancien de ce Code. Si les faits visés aux articles 229
et 231 anciens du Code civil sont in abstracto plus graves que les fautes et manquements visésàlarticle 306 ancien,
ils ne sont pas nécessairement exclusifs, dans toutes les hypothèses, de torts réciproques.
Il revient au juge saisi du litige dopérer in concreto la balance des torts pour décider si le divorce est prononcéaux
torts exclusifs de lun ou lautre époux ou aux torts réciproques des deux époux.
B.9.1. Dans son arrêtn
o
161/2006 du 8 novembre 2006, la Cour a jugéque la différence fondamentale entre le
divorce pour cause déterminée et le divorce pour cause de séparation de fait justie objectivement et raisonnablement
que les fautes et manquements qui doivent le cas échéant être prouvés pour obtenir une pension alimentaire puissent
présenter une gravitémoindre que les faits visés aux articles 229 et 231 du Code civil.
B.9.2. Dans la présente affaire, elle doit vérier si la différence entre les deux formes de divorce quant àla gravité
des fautes et manquements qui doivent être prouvés pour obtenir une pension alimentaire oblige le législateur àexclure
la possibilité, pour un époux reconnu coupable en application de larticle 231 ancien du Code civil, de renverser la
présomption de faute établie par larticle 306 ancien du Code civil.
B.10. Dès lors que le débat sur les torts exclusifs ou réciproques des époux en vue de lobtention dune pension
alimentaire a lieu tant dans les procédures en divorce pour cause déterminée que dans les procédures en divorce pour
séparation de fait et les procédures mixtes, la différencede traitement entre époux, telle quelle est visée par la question
préjudicielle, nexiste pas.
B.11. Par ailleurs, la circonstance quune procédure en divorce dure un temps qui permet àlune ou lautre des
parties - quelle soit demanderesse au principal ou sur reconvention - de modier la cause de sa demande pour se
prévaloir de larticle 232 du Code civil nest pas, en soi, une source de discrimination.
B.12. La question préjudicielle appelle une réponse négative.
Par ces motifs,
la Cour
dit pour droit :
Les articles 232 et 306 anciens du Code civil, tels quils étaient applicables avant leur abrogation par la loi du
27 avril 2007 réformant le divorce, ne violent pas les articles 10 et 11 de la Constitution.
Ainsi prononcéen langue française et en langue néerlandaise, conformément àlarticle 65 de la loi spéciale du
6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, àlaudience publique du 30 juin 2011, par le juge J.-P. Snappe,
en remplacement du président R. Henneuse, légitimement empêchédassister au prononcédu présent arrêt.
Le greffier, Le président f.f.,
P.-Y. Dutilleux. J.-P. Snappe.
GRONDWETTELIJK HOF
[2011/203982]
Uittreksel uit arrest nr. 118/2011 van 30 juni 2011
Rolnummer 5045
In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 231 en 306 van het Burgerlijk Wetboek, zoals van toepassing vóór
de opheffing ervan bij de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, gesteld door het Hof
van Beroep te Bergen.
Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, E. Derycke,
P. Nihoul en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter R. Henneuse,
wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij arrest van 18 oktober 2010 in zake F.C. tegen J.-P. V., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen
op 21 oktober 2010, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld :
«Schenden de vroegere artikelen 232 en 306 van het Burgerlijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat de
echtgenoot die het slachtoffer is en die een echtscheidingsvonnis uitgesproken op grond van het vroegere artikel 231
van het Burgerlijk Wetboek verkrijgt na twee jaar scheiding, de mogelijkheid moet dulden dat de schuldige echtgenoot
het vermoeden van schuld waarin het vroegere artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek voorziet, kan weerleggen,
de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij een onverantwoord onderscheid in het leven roepen tussen:
- een echtgenoot die binnen twee jaar na de scheiding een echtscheidingsvonnis verkrijgt op grond van het
vroegere artikel 231 van het Burgerlijk Wetboeken die niet de mogelijkheid moet dulden dat de schuldige echtgenoot
het vermoeden van schuld waarin het vroegere artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek voorziet, kan weerleggen
- en de echtgenoot die na twee jaar scheiding een echtscheidingsvonnis verkrijgt op grond van het vroegere
artikel 231 van het Burgerlijk Wetboeken die de mogelijkheid moet dulden dat de schuldige echtgenoot het vermoeden
van schuld waarin het vroegere artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek voorziet, kan weerleggen ?».
(...)
III. In rechte
(...)
B.1. Vóór de opheffing of de vervanging ervan bij de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de
echtscheiding bepaalden de artikelen 231, 232, 301 en 306 van het Burgerlijk Wetboek:
«Art. 231. Ieder der echtgenoten kan echtscheiding vorderen op grond van gewelddaden, mishandeling of grove
beledigingen door de andere echtgenoot jegens hem gepleegd.
Art. 232. Ieder der echtgenoten kan echtscheiding vorderen op grond van feitelijke scheiding van meer dan twee
jaar, indien daaruit de duurzame ontwrichting van het huwelijk blijkt en het toekennen van de echtscheiding op deze
grond de materiële toestand van de minderjarige kinderen uit het huwelijk van de echtgenoten geboren of door hen
geadopteerd niet op gevoelige wijze verslecht.
Echtscheiding kan tevens door een der echtgenoten gevorderd worden, indien de feitelijke scheiding van meer dan
twee jaar het gevolg is van de toestand van krankzinnigheid of van diepe geestesgestoordheid waarin de andere
echtgenoot zich bevindt en uit deze toestand een duurzame ontwrichting van het huwelijk blijkt, en het toekennen van
55375
MONITEUR BELGE 29.08.2011 BELGISCH STAATSBLAD

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT