Décision judiciaire de Raad van State, 17 mars 2022

Date de Résolution17 mars 2022
JuridictionCassatie
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 253.234 van 17 maart 2022 in de zaak A. 234.042/VII-41.160

In zake : Roger WERA bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Kristien Vanderheiden kantoor houdend te 3000 Leuven Diestsevest 47/001 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD

VAN VLAAMS-BRABANT bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Dany Socquet kantoor houdend te 3080 Tervuren Merenstraat 28 bij wie woonplaats wordt gekozen

Tussenkomende partij :

Ghislaine COMBES bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Filip De Preter kantoor houdend te 1000 Brussel Keizerslaan 3 bij wie woonplaats wordt gekozen

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

  1. Het cassatieberoep, ingesteld op 5 juli 2021, strekt tot de nietigverklaring van arrest nr. RvVb-A-2021-1035 van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna: RvVb) van 27 mei 2021 in de zaak 1920-RvVb-0747-A.

    VII-41.160-1/13

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. Het cassatieberoep is toelaatbaar verklaard bij beschikking van 17 augustus 2021.

    De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en verzoeker heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    Ghislaine Combes heeft een verzoekschrift tot tussenkomst ingediend. De tussenkomst is toegestaan bij beschikking van 22 september 2021. De tussenkomende partij heeft een memorie ingediend.

    Eerste auditeur An Van den broeck heeft op 30 november 2021 een verslag opgesteld, op grond van artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State (hierna: cassatieprocedurebesluit).

    Verzoeker heeft een verzoek tot voortzetting van de procedure teneinde te worden gehoord ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022.

    Staatsraad Pierre Lefranc heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Jutte Nijs, die loco advocaat Kristien Vanderheiden verschijnt voor verzoeker, advocaat Dany Socquet, die verschijnt voor de verwerende partij en advocaat Louise Janssens, die loco advocaat Filip De Preter verschijnt voor de tussenkomende partij, zijn gehoord.

    Eerste auditeur An Van den broeck heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    VII-41.160-2/13

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

  3. Op 20 februari 2020 weigert de deputatie van de provincieraad van Vlaams-Brabant (hierna: deputatie) een stedenbouwkundige vergunning voor het verbouwen van een gebouw en het bouwen van een ondergrondse parking en stockruimte.

  4. Het bestreden arrest verwerpt het beroep van verzoeker tot vernietiging van de vergunningsbeslissing van de deputatie.

    IV. Onderzoek van de middelen

    Voorafgaandelijk

    5. Artikel 14, derde lid, van het cassatieprocedurebesluit bepaalt wat volgt:

    “De memorie van wederantwoord of de toelichtende memorie heeft de vorm van een samenvattende memorie waarin alle argumenten van de verzoekende partij op een rij worden gezet. Behoudens wat de ontvankelijkheid van het beroep en van de middelen betreft, doet de Raad van State uitspraak op basis van de samenvattende memorie”.

  5. Uit deze bepaling volgt dat over de gegrondheid van de middelen die niet in deze samenvattende memorie is opgenomen, geen uitspraak dient te worden gedaan.

  6. Te dezen neemt de memorie van wederantwoord van Roger Wera niet de vorm aan van een samenvattende memorie bedoeld in artikel 14, derde lid, van het cassatieprocedurebesluit.

    VII-41.160-3/13

    De Raad van State kan voor de beoordeling van de gegrondheid van de middelen enkel rekening houden met de in de memorie van wederantwoord opnieuw aangevoerde middelen en de toelichting ervan.

    A. Eerste middel

    Standpunt van verzoeker

    8. Verzoeker voert de schending aan van de artikelen 4 en 75, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 ‘houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges’ (hierna: procedurereglement RvVb), artikel 20, derde lid, van het decreet van 4 april 2014 ‘betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges’ (hierna: DBRC-decreet), artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), het beschikkingsbeginsel en de rechten van verdediging.

    Verzoeker betoogt dat de RvVb vaststelt “dat de schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij niet binnen de vervaltermijn van dertig dagen werd ingediend zodat deze uit de debatten dient te worden geweerd. Evenwel blijkt uit het bestreden arrest dat de [RvVb] wel degelijk rekening heeft gehouden met deze schriftelijke uiteenzetting en de erin uiteengezette argumentatie en deze zelfs heeft overgenomen in haar beoordeling. […] De stelling van de verwerende en de tussenkomende partij dat de [RvVb] in het bestreden arrest ‘toevallig’ tot dezelfde conclusie komt als de tussenkomende partij is niet geloofwaardig op basis van het dossier, alsook niet bevestigd, in het...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT