Décision judiciaire de Raad van State, 8 juin 2020

Date de Résolution 8 juin 2020
JuridictionCassatie
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 247.722 van 8 juni 2020 in de zaak A. 228.784/VII-40.602

In zake : de BVBA BARKA bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten Stijn Verbist en Joke Derwa kantoor houdend te 2560 Kessel Torenvenstraat 16 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

  1. Lode VAN DEN BRANDE 2. Marleen JAECKEN 3. Luc Henricus Ludovicus DE VOEGT bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten Christophe Coen en Simon De Buyser kantoor houdend te 2018 Antwerpen Mechelsesteenweg 210A bij wie woonplaats wordt gekozen

    Tussenkomende partij :

    het VLAAMSE GEWEST bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Paul Aerts kantoor houdend te 9000 Gent Coupure 5 bij wie woonplaats wordt gekozen

    --------------------------------------------------------------------------------------------------

    I. Voorwerp van het beroep

  2. Het cassatieberoep, ingesteld op 7 augustus 2019, strekt tot de nietigverklaring van arrest nr. RvVb-UDN-1819-1184 van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna : RvVb) van 8 juli 2019 in de zaak 1819-RvVb-0769-UDN.

    VII-40.602-1/16

    II. Verloop van de rechtspleging

  3. Het cassatieberoep is toelaatbaar verklaard bij beschikking van 29 augustus 2019.

    De verwerende partijen hebben een memorie van antwoord ingediend en de verzoekende partij heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    De tussenkomende partij heeft een verzoekschrift tot tussenkomst ingediend. De tussenkomst is toegestaan bij beschikking van 22 oktober 2019 . De tussenkomende partij heeft een memorie ingediend.

    Eerste auditeur Wouter De Cock heeft een verslag opgesteld, op grond van artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State.

    De verzoekende partij heeft een verzoek tot voortzetting van de procedure teneinde te worden gehoord ingediend.

    Met akkoord van alle partijen is de zaak behandeld overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 12 van 21 april 2020 „met betrekking tot de verlenging van de termijnen van de rechtspleging voor de Raad van State en de schriftelijke behandeling van de zaken‟, waarvan de termijn is verlengd bij koninklijk besluit van 4 mei 2020.

    Eerste auditeur Wouter De Cock heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Ingevolge de mededeling van dit advies aan de partijen op 5 mei 2020, is het debat gesloten en is de zaak in beraad genomen.

    VII-40.602-2/16

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

    3.1. Met een besluit van 12 april 2019 verleent de Vlaamse regering aan de bvba Barka een omgevingsvergunning “voor de bouw en de exploitatie van een glastuinbouwbedrijf”.

    3.2. Het bestreden arrest beveelt op vordering van Van Den Brande e.a. de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de vergunningsbeslissing van de Vlaamse regering.

    IV. Regelmatigheid van de rechtspleging

    4.1. Het cassatieberoep werd toelaatbaar verklaard bij beschikking nr. 13.449 van 29 augustus 2019.

    4.2. Op 21 september 2019 werd een afschrift van de beschikking van toelaatbaarheid samen met een afschrift van het verzoekschrift betekend aan Van Den Brande en aan Jaecken.

    Op 23 september 2019 werd een afschrift van de beschikking van toelaatbaarheid samen met een afschrift van het verzoekschrift betekend aan De Voegt.

    4.3. De op 22 oktober 2019 ingediende memorie van antwoord is enkel ontvankelijk ten aanzien van De Voegt.

    VII-40.602-3/16

    V. Onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep

    Exceptie van onontvankelijkheid

    5.1. De Voegt werpt op dat het bestreden arrest “geen arrest betreft gewezen in laatste aanleg aangezien de schorsing kan worden ingetrokken zo de Raad voor Vergunningsbetwistingen in de procedure ten gronde zou oordelen dat het verzoekschrift tot nietigverklaring -zoals ingediend door [hen]- ongegrond dient te worden verklaard”. Het bestreden arrest is “slechts een tussentijdse beslissing […] en een definitieve beslissing [zal] in ieder geval nog […] tussenkomen.” Voor zover de bvba Barka over het vereiste belang zou beschikken “verliest zij deze in ieder geval van zodra door de Raad voor Vergunningsbetwistingen een beslissing ten gronde wordt genomen omtrent het verzoekschrift tot nietigverklaring. […] Aangezien het bestreden arrest aldus allerminst definitief oordeelt, het gaat immers slechts over het aanvaarden van het gegeven dat op het eerste gezicht minstens één ernstig middel wordt aangevoerd dat de vernietiging van de bestreden beslissing zou verantwoorden, kan er geen sprake zijn van een definitieve beslissing in laatste aanleg. Beslissingen die niet op definitieve wijze de rechtstoestand van de verzoekende partij vastleggen kunnen hem geen nadeel berokkenen en zijn dan ook niet griefhoudend. […] In het bijzonder dient te worden gewezen op het feit dat de inhoud van het cassatieberoep van verzoekende partij enkel handelt over een eerste, slechts voorlopige en marginale beoordeling van het eerste middel zoals door verwerende partijen in hun verzoekschrift voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen aangehaald en waaromtrent de Raad voor Vergunningsbetwistingen aldus nog een definitieve eindbeslissing dient te nemen. Dit blijkt ook duidelijk uit punt 3 van het beschikkend gedeelte van het bestreden...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT