Décision judiciaire de Raad van State, 4 avril 2019

Date de Résolution 4 avril 2019
JuridictionCassatie
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 244.168 van 4 april 2019 in de zaak A. 225.510/VII-40.310.

In zake : Michel DESMET bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten Kurt Stas en Filip De Preter kantoor houdend te 1000 Brussel Keizerslaan 3 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

  1. Wouter DE STECKER 2. de BVBA 4SE bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Pieter Van Assche kantoor houdend te 9000 Gent Koning Albertlaan 128 bij wie woonplaats wordt gekozen 3. de DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD VAN VLAAMS-BRABANT

    --------------------------------------------------------------------------------------------------

    I. Voorwerp van het beroep

  2. Het cassatieberoep, ingesteld op 22 juni 2018, strekt tot de nietigverklaring van arrest nr. RvVb/A/1718/0821 van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna: RvVb) van 8 mei 2018 in de zaak 1617/RvVb/0071/A.

    II. Verloop van de rechtspleging

  3. Een beschikking van 12 juli 2018 verklaart het cassatieberoep toelaatbaar.

    VII-40.310-1/17

    ‡AEETJEHFF-BDHAEET‡

    De eerste en tweede verwerende partij hebben een memorie van antwoord ingediend en verzoeker heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    Eerste auditeur-afdelingshoofd Ann Van Mingeroet heeft een verslag opgesteld, op grond van artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State.

    Verzoeker heeft een verzoek tot voortzetting van de procedure ingediend teneinde te worden gehoord.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019.

    Staatsraad Pierre Lefranc heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Kurt Stas, die verschijnt voor verzoeker, en advocaat Sander Kaïret, die loco advocaat Pieter Van Assche verschijnt voor de eerste en tweede verwerende partij, zijn gehoord.

    Eerste auditeur-afdelingshoofd Ann Van Mingeroet heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (hierna: RvS-wet).

    III. Feiten

    3.1. Bij besluit van 15 februari 2016 verleent het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Gooik aan de heer Desmet een

    VII-40.310-2/17

    ‡AEETJEHFF-BDHAEET‡

    stedenbouwkundige vergunning voor “de regularisatie van een stalling voor weidedieren”.

    3.2. De deputatie van de provincieraad van Vlaams-Brabant (hierna: deputatie) verklaart het administratief beroep van De Stecker en de BVBA 4SE tegen de stedenbouwkundige vergunning onontvankelijk bij besluit van 4 augustus 2016 omdat:

    “- het beroep […] niet [werd] ingediend binnen een termijn van 30 dagen ingaand na de dag dat door het gemeentebestuur een vaststelling werd gedaan van aanplakking […];

    - in het beroepsschrift […] geen omschrijving voor[komt] van de hinder of nadelen die de beroeper rechtstreeks of onrechtstreeks kan ondervinden ten gevolge van het verlenen van de vergunning”.

    3.3. Het bestreden arrest van 8 mei 2018 verklaart het beroep van De Stecker en de BVBA 4SE gegrond, vernietigt de vergunningsbeslissing en beveelt de deputatie om een nieuwe beslissing te nemen.

    IV. Onderzoek van de middelen

    1. Eerste middel

    Uiteenzetting van het middel

    4. Desmet voert de schending aan van artikel 149 van de Grondwet, artikel 4.8.11 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO) en de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek:

    “Doordat, eerste onderdeel, het bestreden arrest de ontvankelijkheid van het vernietigingsberoep beoordeelt op basis van de beslissing van de deputatie.

    En doordat, tweede onderdeel, het bestreden arrest geen motieven bevat over de beoordeling door de Raad van de voorwaarden zoals bepaald door artikel 4.8.11 VCRO.

    En doordat, derde onderdeel, het bestreden arrest de bewijskracht van de schriftelijke uiteenzettingen van de verzoekende partij schendt.

    VII-40.310-3/17

    ‡AEETJEHFF-BDHAEET‡

    En doordat, vierde onderdeel, het bestreden arrest geen antwoord bevat over de ingeroepen excepties door de verzoekende partij.

    Terwijl, eerste onderdeel, de ontvankelijkheid van het vernietigingsberoep door de Raad voor Vergunningsbetwistingen moet steunen op een zelfstandig onderzoek naar de hinder en nadelen die de verzoekende partij aanhaalt in haar verzoekschrift ter ondersteuning van haar belang.

    En terwijl, tweede onderdeel, het arrest motieven had moeten bevatten over de beoordeling door de Raad van de voorwaarden zoals bepaald door artikel 4.8.11 VCRO.

    En terwijl, derde onderdeel, een rechter een stuk geen uitlegging kan geven die onverenigbaar is met de bewoordingen van het stuk.

    En terwijl, vierde onderdeel, een rechter een antwoord moet formuleren over de ingeroepen excepties door een partij”.

    In het eerste middelonderdeel betoogt hij dat de RvVb artikel 4.8.11 VCRO schendt “door geen zelfstandig onderzoek uit te voeren naar de hinder en nadelen die [De Stecker en de BVBA 4SE] [in hun inleidend verzoekschrift] aanhalen om hun belang te ondersteunen in het kader van het vernietigingsberoep. Het loutere feit dat artikel 4.7.21, § 2 VCRO eveneens vermeldt dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen kan ondervinden ingevolge de bestreden beslissing beroep kan instellen, kan de [RvVb] niet ontslaan van een zelfstandig onderzoek naar het belang van de verzoekende partijen bij een vernietigingsberoep in het kader van artikel 4.8.11 VCRO. Evenmin ontslaat artikel 4.8.11, § 1, tweede lid VCRO de [RvVb] van enig onderzoek naar het belang van de verzoekende partijen bij een vernietigingsberoep in het kader van artikel 4.8.11, § 1, eerste lid VCRO. […] Bovendien beoordeelt de [RvVb] het belang van [De Stecker en de BVBA 4SE] in het kader van artikel 4.8.11 VCRO niet op basis van wat zij als belang omschrijven in hun inleidend verzoekschrift. De [RvVb] oordeelt ten onrechte op basis van de argumentatie zoals opgenomen in de beslissing van de deputatie van de provincie Vlaams-Brabant en de middelen die [De Stecker en de BVBA 4SE] halen uit deze beslissing en bijgevolg op basis van de argumentatie in het kader van artikel 4.7.21 VCRO. De hinder en nadelen die een partij opwerpt als toegangsvoorwaarde bij de administratieve beroepsprocedure bij de deputatie kaderen in het toepassingsgebied van artikel 4.7.21 VCRO. Zij handelen over de hinder en nadelen die het gevolg zijn van de beslissing van het college van

    VII-40.310-4/17

    ‡AEETJEHFF-BDHAEET‡

    burgemeester en schepenen en niet over de hinder en nadelen die het gevolg zijn van de beslissing van de deputatie. […] De partijen zijn in het kader van de behandeling van een middel van een verzoekende partij tegen de beslissing van de deputatie gebonden door de argumentatie die tijdens deze administratieve beroepsprocedure wordt opgeworpen. Geen enkele partij kan bij de beoordeling van het middel bijkomende argumentatie aan bod laten komen, terwijl dit wel kan en, zoals ook blijkt uit de stukken waar uw Raad acht kan op slaan, ook is gebeurd in het kader van de betwisting over het belang van [De Stecker en de BVBA 4SE] in het kader van artikel 4.8.11 VCRO”.

    Hij licht in het tweede middelonderdeel toe dat het bestreden arrest geen motieven bevat waaruit blijkt dat voldaan is aan de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT